Verschenen in de Volkskrant
van 4 december 1987
Zo zingt nog steeds het blauwe bloed
Het is al geruime tijd geleden dat wij voor het laatst iets
van
een belangwekkende bijfiguur uit de Tom Poes-strip hebben
vernomen. Ik heb het over de markies de Canteclaer van
Barneveldt.
Meer dan dertig jaar hebben oplettende lezertjes zich gelaafd
aan
het avondblad waarin hij van tijd tot tijd zijn
ochtendwandelingen placht te maken. Helaas, op 20 januari van
het
vorig jaar maakte het huwelijk van heer Olivier B. Bommel daar
een eind aan. Weliswaar verschijnen er in het bewuste blad nog
steeds afleveringen uit het Bommel-epos, maar dat zijn opnieuw
gepubliceerde afleveringen van een generatie her.
"Reeds zijn de dagen aan 't lengen/ Een knop berstte gister
in
mijn gaard/ Laat ons thans een dronk uitbrengen/ Op hem die 't
erf der vaad'ren trouw bewaart", waren de laatste woorden
die
Bommelbiograaf Marten Toonder uit de mond van de markies
optekende.
Alleen al uit dit bescheiden poëem blijkt een grote
begaafdheid als gelegenheidsdichter, alsmede een hoofs en edel
karakter. Geen spoor van rancune ten aanzien van de heer van
stand, wiens meedogenloos oprukkende lotgevallen telkenmale
zijn
inspiratie in de knop hebben gebroken, zodat het publiek
zelden
meer dan een aanzet van zijn fijnzinnige woordkunst heeft
mogen
proeven.
Ondanks de gelukkige afloop van het laatste avontuur hebben de
aangrijpende gebeurtenissen de markies zozeer geknakt dat hij
zich heeft teruggetrokken op zijn stamslot Troebeloo. Zo meldt
het voorwoord van de poëziebundel Hanezang, waarin
Marten Toonder een keus uit de nagelaten gedichten van de
edelman
heeft bijeengebracht.
Deze Hanezang is, voorwaar, een meesterwerk. De
aantijgingen van ene H. Kwakkels, geuit in de Nieuwe Rommeldamse
Coerier, dat het hier zou gaan om een "oudmodisch Tachtigers-
aftreksel" waaruit de "door eeuwenlange inteelt verzwakte
geestvermogens van een decadent geslacht" zouden blijken, en
voor
de suggestie dat de heer Toonder als ghost-writer zou
zijn
opgetreden, wijs ik dan ook met kracht van de hand.
De diepzinnige natuursymboliek, de met een hermelijnen penseel
geschilderde gemoedsaandoeningen, en bovenal de dikwijls
schokkende beelden van de confrontatie met het grauw, dat kan
alleen uit de ganzeveder van een De Canteclaer gevloeid zijn.
De
laatste strofe van het gedicht "Protestzang" biedt een
treffend
voorbeeld: "Niet langer nu gewacht. De zweep erover als het
moet! Zo sprak het fiere voorgeslacht, zo zingt nog steeds het
blauwe bloed!"
Uit de zestien in de bundel opgenomen gedichten doemt
geleidelijk
het beeld op van een zoeker naar waarheid, die, slechts
geschraagd door het geloof in oude waarden en zijn eigen
innerlijke beschaving, met vaste hand zijn observaties in het
keurslijf der versvoeten giet.
Een stille hartstocht klinkt op uit verscheidene minnezangen,
gewijd aan dames als Eléonore, Brégina, Eveline
en
Heloïse. Een kwatrijn als: "De valleien lokken, met
een
diep ravijn/ huiv'rend van verborgen leven. Daar beneden kan
een
lusthof zijn - Maar ik bestrijd het kwaad, al zou ik
sneven",
lijkt te duiden op een geheime passie die de dichter voor zijn
nicht Heloïse koesterde.
Het pièce de résistance in de bundel is
het
klassieke "De klop van Zwadderneel", één van de
weinige gedichten die de markies in de Bommelstrip, op het
nippertje weliswaar, tot het einde toe heeft kunnen
voordragen.
Dat was reeds in 1951, en het gedicht heeft inmiddels een
ingrijpende bewerking ondergaan, maar de onsterfelijke
openingsregels zijn gelukkig nagenoeg onverlet gebleven:
"Er
knirpt een knerp door 't kreupelhout. De regen fezelt, de wind
knoert kou/ en over de heuv'len, door het nat struweel/ naart
sloom, de Zwarte Zwadderneel."
De verbintenis van natuurschildering en existentiële
twijfel
komt nog prangender naar voren in de ingetogen cyclus "Drie
laatste liederen", waarmee de bundel besluit. Hier proeft men
ook
de rijpe, volgroeide stijl van de dichter, zijn superbe
beheersing van ritme en rijmschema: "Het lover wervelt naar
de
dood. De twijg is naakt; haar tooi vergaan. Parbleu! Hoewel ik
snel de ogen sloot/ kwam toch de hoest en moest ik
gaan."
Hanezang is een werk voor fijnproevers, gerijpt en
belegen
als een fust oude port. Lof dan ook voor bezorger Toonder die
nauwgezet heeft gewaakt over kleur, bouquet en afdronk
van
de bloemlezing. Zijn bibliografisch speurwerk verdient echter
kritiek. De Verantwoording aan het slot van het boekje
is
verre van volledig. Zo is de samensteller er niet in geslaagd
de
oorsprong van gedichten als "De duif" en "De verten lonken" te
traceren, doch wie zijn klassieken kent trekt zonder aarzeling
"De Trullenhoedster" (opgenomen in het standaardwerk Een
heer
moet alles alleen doen) uit de kast. Het is natuurlijk ook
mogelijk dat Toonder de markies de herinnering aan een uiterst
pijnlijke episode uit zijn loopbaan heeft willen besparen, en
in
dat geval is hier slechts sprake van grote, zij het
misplaatste
discretie.
Toch resteert bij het terzijde leggen van de bundel enige
spijt.
Want waarschijnlijk zullen we nu nooit het vervolg kennen van
zo
vele andere Canteclaer-fragmenten. Wat is er geworden van een
ingeving als deze: "Plat is het leven, dat tiert en raast/
Dat
haast en jakkert naar een vormloos doel/ Dat boldert over 's
dichters fijnbesnaard gevoel. Een ieder is zichzelf het
naast..." Het is onvoorstelbaar dat dit thema, al in 1964
opgevat naar aanleiding van Heer Bommels ontmoeting met de
Liefdadiger, niet verder door de dichter uitgewerkt zou
zijn.
Maar niet alleen daarom zie ik reikhalzend uit naar Toonders
verdere archivarische verrichtingen. De moppenverzameling van
Wammes Waggel, catalogi met werk van de schilder Terpen
Tijn...
wie weet wat er nog boven water komt.
Hanezang. Poëmen van Querulijn Xaverius,
Markies
de Canteclaer van Barneveldt, bijeengelezen door Marten
Toonder.
Uitgeverij De Bezige Bij, f 14,50.
Andere artikelen over Toonder op deze website:
De wondere schaduwwereld
Heer Bommel komt op
Heer Bommel compleet
Interview
Musical De Trullenhoedster
Heer Ollie als melkkoe
Tom Poes ontdekt het geheim der blauwe aarde
De Toonder Animatiefilms
Toonder-biografie
© Frits van der Waa 2006
|