de Volkskrant van 13 maart 1989, Kunst, recensie
Soms schijnt de zon in Sjostakovitsj-cyclus
Sjostakovitsj-cyc1us: Preludes en fuga's door Tatjana Nikolajeva, in de Doelen, Rotterdam. Herhaling en
volgende concerten: Rotterdam (16), Eindhoven (17 en 18) en Utrecht (19/3).
Het werk van de in 1975 overleden Dmitri Sjostakóvitsj blijft moeilijk te duiden. Hoe had de man
gecomponeerd als hij niet voortdurend aan repressie onderhevig was geweest? In hoeverre is zijn muziek
gemodelleerd door het politieke krachtveld waar hij zich nolens volens in bevond?
Het vier jaar na zijn dood verschenen boek Getuigenis waarvan onlangs nog een zwaar
bekritiseerde verfilming op de Nederlandse televisie te zien was heeft de vraag niet verhelderd.
De authenticiteit van de memoirebundel is een schemerige kwestie, waarin geen glasnost ooit licht
zal kunnen brengen.
Dat Sjostakovitsj geregeld gedwongen werd het masker van "Sovjet-componist" op te zetten staat wel
vast. Hij produceerde filmmuziek, heroïsche marsen en symfonische gedichten tot meerdere eer en
glorie van de Revolutie. Maar wat hem werkelijk bezighield kwam vooral tot uiting in zijn kamermuziek,
die nu eenmaal minder opvallend in de schijnwerpers stond.
Het enige antwoord op het probleem-Sjostakovitsj is zijn werk zo veel mogelijk uit te voeren. En dat
gebeurt inmiddels ook. Bij de grootstedelijke orkesten is Sjostakovitsj' muziek niet meer van de
programma's af te branden. En bij de kamermuziekpodia circuleert dit seizoen, zowel in beknopte als in
uitgebreide versies, een Sjostakovitsj-cyclus, waarin Reinbert de Leeuw en consorten een belangrijk
aandeel hebben. Utrecht en Rotterdam brengen de meest luisterrijke variant van de serie, namelijk die
waarin Tatjana Nikolajeva de 24 preludes en fuga's, opus 87, uit 1951 speelt. De cyclus is
opgedragen aan de nu 65-jarige pianiste, die destijds, gecoached door de componist, ook de eerste
uitvoering van het werk gaf.
In 1948 was Sjostakovitsj opnieuw beschuldigd van "formalisme", en het is niet ondenkbaar dat hij in
deze vorm, een reeks van preludes en fuga's door alle 24 toonaarden, gemodelleerd naar het
Wohltemperierte Klavier van de boven Sovjet-kritiek verheven Johann Sebastian Bach, een manier
vond om zijn muzikale ideeën zo veilig mogelijk te verpakken.
Bach nadoen, het is niet niks. Maar als iemand het kon was het Sjostakovitsj wel. Hij was immers net
zo'n notensmid als Bach zelf. En net als bij Bach sijpelt bij hem door de kieren van de abstracte vorm
de emotie naar buiten. Sjostakovitsj impregneert zijn streng gehanteerd neo-barok-idioom met de voor
hem typische wrange harmonische wendingen, obsessieve noodlotsritmes, en hunkerende, eenstemmige
passages.
Er zijn ongetwijfeld geraffineerdere interpretaties denkbaar dan die van Tatjana Nikolajeva, die
donderdag in Rotterdam de eerste helft van de cyclus speelde. De kwaliteiten van haar spel laten zich
beter vergelijken met graniet dan met fluweel. Maar haar scherp gedefinieerde tegenstellingen en haar
beteugeling van energie en grote spanningsbogen, die de muziek eerder haar gevoelswaarde verlenen dan
het op zichzelf stugge en dikwijls kale klankbeeld, doen volledig recht aan de muzikale lading.
De vele geamputeerde, halverwege afgekapte motieven lijken symbolisch voor alles wat Sjostakovitsj
heeft moeten inslikken: muziek die als het ware met opeengeklemd gebit gecomponeerd is.
Toch zijn er ook momenten waar even de zon doorbreekt, zoals de merkwaardige zevende fuga, met zijn
tinkelende thema, dat niet meer is dan een ritmisch gearticuleerd arpeggio in A-groot. Of het
lichtzinnige, maar toch naar ironie zwemende gehuppel in de B-groot-prelude overigens de
inleiding voor een razende fugatische wervelwind.
Niet minder typerend is het cadensloos wegebbende gewieg dat verscheidene van de composities besluit.
Een trekje dat je bij veel Russische componisten tegenkomt, en dat me altijd weer de slotbeelden uit
een verfilming van Gogols Dode Zielen voor de geest roept: Tsjitsjikof, die met zijn koets aan
de einder verdwijnt, mijmerend: "Ah, Rusland ... " Zo is ook Sjostakovitsj achter de einder verdwenen,
niets nalatend dan zijn sporen. Een zingende, versluierende stofwolk van noten.
© Frits van der Waa 2006