de Volkskrant van 2 september 1989, Kunst, reportage
Goebel legt barok op de ontleedtafel
UTRECHT - "Wat is dit voor een stuk? Wat geeft je het recht het op een viool te spelen?" Nog voordat de
violiste een noot van Castello's tweede sonate gespeeld heeft, peilt Reinhard Goebel haar gedachten.
Want de bespeler van een historisch verantwoorde barokviool (authentiek dan wel gekopieerd) mag dan
alles weten van het verschil tussen Franse en Duitse versieringstekens, hij mag op de hoogte zijn van
de laatste waterstanden op het gebied van vibrato en legato, uiteindelijk zijn het zijn gedachten en
zijn intelligentie die de doorslag geven als het gaat om de waarde van zijn interpretatie.
De 37-jarige Goebel, oprichter en aanvoerder van het ensemble Musica Antiqua Köln, is een van
de hoofdpersonen in het Internationale Barokvioolsymposium, een onderdeel van het Holland Festival Oude
Muziek Utrecht.
In de met hooglerarenportretten behangen Senaatszaal van het Utrechtse Academiegebouw geeft Goebel
zijn workshop. Hij observeert, becommentarieert het soms al te zorgvuldige spel van de deelnemers, en
analyseert: "Wat nu komt is een soort cadens, dat zou ik niet opdienen als Grote Muziek."
De vioolhandleidingen uit de Barok zijn voor hem geen heilige geschriften:
"Ik weet wat er in de boeken staat, iedere noot een eigen streek, maar dat gaat niet bij dit tempo, dat
klinkt niet."
En hij kent de kracht van beeldspraak: "Hier kan het wat minder gepeperd, en dan iets meer mosterd
in het Allegro."
Het symposium belicht niet alleen de muziek, maar ook het instrument zelf. Zo gaat vioolbouwer
Rowland Ross diep in op het vermeende geheim van de lak die Stradivarius en zijn vakbroeders gebruikt
zouden hebben.
De grondlaag is belangrijker dan de lak, stelt hij, en die bestaat niet uit gemalen robijnen, niet
uit vulkanische as, maar uit een mengsel van hars, olie en tot fijn poeder gemalen mineralen:
"Of dat poeder nu bestaat uit aluminiumsilicaat, veldspaat of mica, doet er niet toe. Er was niet
één bepaald recept, maar wel een algemeen principe."
Constructie
Zo de lak al betekenis voor de klank heeft is die heel gering. De constructie van het instrument is
het belangrijkste. De barokviool onderscheidt zich zo op het oog nauwelijks van de hedendaagse, maar
toch zijn er enkele wezenlijke verschillen: de hals maakt een minder scherpe hoek met de romp, waardoor
de spanning van de snaren en daarmee het volume van de toon geringer wordt, ook al omdat
de stemming wat lager ligt. De strijkstok is lichter en wordt meer naar het midden vastgehouden.
Schouder- en kinsteunen komen er niet aan te pas, een lapje over de schouder is genoeg.
De toon is rijk, scherp en vrij dun.
Bepalend daarvoor is uiteraard niet alleen het instrument zelf, maar evenzeer de speltechniek, die
fundamenteel anders is dan bij het moderne instrument.
"Het spelen wordt meer ontspannen, maar de muziek is even opwindend", vertelt Jaap Schröder,
Nederlands barokviool-pionier en oprichter van het Quartetto Esterhazy, dat van 1973 tot 1981 actief
was. Hij is nu aanvoerder van het Smithson String Quartet in Washington. "Aanvankelijk waren we heel
fanatiek en daardoor heel behoedzaam, maar dat hebben we geleidelijk afgeschud, en daardoor kunnen we
nu met meer overtuiging en temperament spelen."
Behoedzaam tegenover temperamentvol; het is ruwweg de verdeling die gemaakt kan worden tussen de
uiteenlopende optredens van barokviolisten in dit Festival. Over de stilistische basisprincipes is men
het eens: een uiterst spaarzaam gebruik van vibrato, soepele frasering en zorgvuldige articulatie. Dat
zijn essentiële elementen in de barokmuziek, waarvan de kracht eerder schuilt in architectuur en
retorische opbouw dan in een smeltend espressivo, of je het nu hebt over de flamboyante, bijna
losbandige instrumentale recitatieven uit de vroege barok of over de hechte hiërarchie die heerst
bij Bach.
Vlammend
Maar waar de ene strijker een catechismus opdreunt, houdt de ander een vlammende oratie. Dat
verschil was vooral te horen bij een concert door de Akademie für Alte Musik Berlin, waarbij de
muzikale spankracht fluctueerde met de per stuk wisselende bezettingen.
De gestaalde perfectie vap het Engelse Purcell Quartet is bewonderenswaardig, maar mede door de
programmakeus #150; vrijwel uitsluitend triosonates uitgesproken eentonig.
Het meest imponerend zijn toch musici als Jaap Schröder, Lucy van Dael en Reinhard Goebel die
de spanning tussen willen en kunnen hoorbaar maken in hun vertolking. Een man als Jaap Schröder, keurig
in de plooi en toch geïnspireerd; een Lucy van Dael, die in de derde solo-partita van Bach niet
zonder uitglijders maar met enorme vasthoudendheid naar de laatste maat toevocht.
En tenslotte Reinhard Goebel. Die wist de tweede partita (met de geduchte Ciaccona), hoewel
soms op de grens van paniekvoetbal, een in barok-kringen nog maar zelden waargenomen intensiteit en
motoriek te geven.
© Frits van der Waa 2006