de Volkskrant van 18 decemer 1989, Kunst, recensie
Informatief concert met een verrassend loflied op de tepel
Aspecten van de Franse muziek, door het Residentie-Orkest, het Haarlems Kamerkoor, Fiona Cameron en Charles van Tassel o.l.v. Jean-Paul Penin en Theo Saris. Dr. Anton Philipszaal, Den Haag. Radio 4: 27/12.
Chansons van Renaissance-componist Clément Janequin, een recent orkeststuk van ene Suzanne
Giraud, muziek van de grote romanticus Hector Berlioz, en dat alles in één concert: het
lijkt een warhoofdige combinatie, maar nee, het hoort allemaal bij elkaar. En bij die negen andere al
even bonte concerten van de i-serie ("i" voor "informatief'). Het project heet Aspecten van de
Franse muziek en is voor het Residentie-Orkest samengesteld door voormalig artistiek directeur
Piet Veenstra.
Zonder Veenstra zou het Nederlandse muziekleven er een stuk saaier uitzien. Dit seizoen leidt hij
tevens de programmering van het Noordhollands Filharmonisch Orkest in avontuurlijke banen
en verzorgde hij de muzikale inrichting van een didactische concertserie die onder de titel
Luistermuseum in Den Haag en Rotterdam wordt uitgevoerd.
Geschraagd door een fenomenale repertoirekennis trekt Veenstra telkens weer nieuwe onverwachte
lijnen tussen heden en verleden, veelal aan de hand van dikwijls ten onrechte minder
bekende composities.
En, wat meer is, zijn benadering werkt. Het tweede Franse programma bevatte geen enkele
hit-compositie, met uitzondering misschien van Janequins Le chant des oiseaux en La bataille
de Marignan, meerstemmige chansons waarin vogelzang en trompetgeschal met groot effect worden
geïmiteerd.
Toch reageerde een volle Dr. Anton Philipszaal vrijdagavond enthousiast op zowel Janequin, Gounod
als Ravel, uitbundig op Berlioz en leende daartussenin welwillend het oor aan Girauds Terre-Essor.
Dat het niveau van de uitvoeringen van een niet meer dan redelijke kwaliteit was speelde evenmin een
rol. Voor het Haarlems Kamerkoor, dat in de zeven Janequin-chansons (waaronder een verrassend loflied
op de tepel) een genuanceerd en aangenaam onopgesmukt geluid liet horen, waren de subtiliteiten van
Ravels Trois chansons iets te hoog gegrepen. Prachtige muziek overigens, met geraffineerde,
volksliedjes-achtige teksten van de componist zelf.
De melodieuze, doch nogal eenvormige lyriek van Gounods liedkunst kwam in de uitvoering door Charles
van Tassel en Marien van Nieukerken goed tot zijn recht.
Voor het Residentie Orkest stond Jean-Paul Penin, stokzwaaier in opkomst, dirigent van het Orchestre
National de France, en bij deze gelegenheid vervanger van de Schotse dirigent Sir Alexander Gibson.
Penin is een wat exuberant type. Dat bleek vooral uit het vrijwel onbeteugeld kopergeschal en enkele
stormachtig bedoelde, maar rommelig klinkende passages in Berlioz' Ouverture Waverley en het
fragment uit diens opera Les Troyens.
Het deed geen afbreuk aan deze boeiende confrontatie tussen de beginnende en de volleerde Berlioz.
De Ouverture, zijn Opus 1 uit 1827, klinkt in de harmonieën en de instrumentatie
als Beethoven, maar is in formeel en melodisch opzicht al een stuk stoutmoediger. Van Les Troyens,
de enorme, in feite tweedelige opera die hij dertig jaar later voltooide, klonk een gedeelte uit de
eerste acte. Fiona Cameron liet, terzijde gestaan door Van Tassel als een fraaie Chorèbe, een
niet erg geïnspireerde Cassandra-partij horen. Het was hier goed te horen hoe Berlioz'
ongebreidelde inventiviteit nu eens tot een zekere wijdlopigheid, maar dan weer tot meeslepende
spanningsbogen van een overweldigende orkestrale pracht heeft geleid.
Suzanne Giraud, een jonge componiste wier geboortejaar niet vermeld wordt in het programma (een
typisch Franse discretie?) schreef haar orkestwerk Terre-Essor in 1984. Het is een heel
economisch geschreven stuk, met een heldere opbouw, gemarkeerd door hevige, maar beheerste ontladingen,
maar ook met een paar zwakke plekken, waaronder een foezelig en door de spelers vrij in te vullen
toonladdergewemel, dat steeds weer opduikt. Maar de lay-out van de verschillende gegevens die
elkaar afwisselen en ondertussen blijven evolueren maakt het toch tot een boeiend stuk.
In de komende acht concerten van de serie komt nog een rijk geschakeerde keur aan composities aan
bod, met prikkelende surprises als de vioolsonate uit 1901 van Albéric Magnard of het
pianosextet uit 1838 van Henri Jéröm Bertini; maar ook met stukken om reikhalzend naar uit
te zien, zoals het zelden uitgevoerde Amériques van Edgard Varèse.
Maar op de vraag naar wat er nu karakteristiek is voor Franse muziek is geen eenduidig antwoord te
geven. Is het melodie? Kleur? Distantie? Er is iets onbenoembaars dat alle Franse muziek gemeen heeft.
Maar veel belangrijker, en deze serie beaamt het, is de variëteit.
© Frits van der Waa 2006