Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant van 17 december 1990, Kunst, recensie

Muziekdagen blijven een rijke staalkaart

Nederlandse Muziekdagen. Concerten met werk van Nederlandse componisten. Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht, Stedelijk Museum en Beurs van Berlage, Amsterdam.

De vraag of er om muziek ook gelachen kan worden werd vrijdagavond in het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg afdoende – en bevestigend beantwoord, met openlijk gegniffel tussen de vier delen van de Zuiderzee-Symfonie die Cornelis Dopper in 1917 het licht deed zien. Het stuk is berucht geworden doordat criticus Matthijs Vermeulen na een uitvoering eens "Lang leve Sousa!" door het Concertgebouw brulde (Sousa was een Amerikaans componist van marsen). Vermeulen mocht enige tijd het gebouw niet meer in, maar hij had ontegenzeggelijk gelijk.

Ofschoon het uitbundig gespring van dirigent David Porcelijn de hilariteit nog wat bevorderde is Doppers creatie zonder meer een potsierlijk stuk. Een krankinnige potpourri, waarin vooral veel Valerius-melodieën langsparaderen over een veld vol scheefliggende harmonische modderkluiten. De gedachte dat Doppers deze symfonie (zijn Zevende!) serieus bedoelde is ietwat pijnlijk. Niettemin is het leuk om het eens in de 25 jaar uit de kast te halen als lachspiegel voor het Nederlands componistendom.

Aanleiding hiertoe waren de Nederlandse Muziekdagen, een jaarlijks terugkerend samenwerkingsproject van de NOS, de Stichting Gaudeamus en het Utrechtse Muziekcentrum, waarin naast verscheidene premières ook ouder werk aan het publiek wordt voorgelegd.

Het is voor Margriet Hoenderdos, Tristan Keuris, Diderik Wagenaar en al die andere hedendaagse Nederlanders niet te hopen dat hun werk over zeventig jaar ook zo'n onbedaarlijke pret teweeg zal brengen. Geruststellend is echter dat een stuk als Kees van Baarens cantate The hollow men (1955) zich nog steeds voortreffelijk staande blijkt te houden, zelfs al is de manier, waarop Van Baarens twaalftoonstechniek een verbinding aangaat met Hollywood- en Händel-texturen wat merkwaardig.

Schatplichtigheid is Nederlandse componisten niet vreemd. Tera de Marez Oyens, componiste van een pianoconcert Confrontations, heeft iets met Bartok en Messiaen. Peter-Jan Wagemans heeft iets met Chopin, Mingus en, alweer, Messiaen. Margriet Hoenderdos heeft iets met Ligeti en met Steve Reich. David Coppoolse, Neërlands enige neo-romanticus, heeft in zijn Atti Impuri iets met de filmer-schrijver Pasolini, met drieklanken, chromatische loopjes en een boel rusten. De bevinding dat dat nergens op lijkt is jammer genoeg geen aanbeveling, al past hier enig voorbehoud, want het stuk is nog niet compleet.

Het Landschap, een zevendelige pianocyclus van Peter-Jan Wagemans, die in première werd gebracht door Gerard Bouwhuis, weet niet gedurende zijn volle lengte van drie kwartier te boeien. Toch is het een sympathiek stuk, met zijn eigenzinnig amalgaam van klavierleeuwerij en quasi-improvisatie, van lichtvoetigheid en zwartgalligheid.

Margriet Hoenderdos betuigde voor de NOS-radio een hekel aan illusies en ideeën te paren aan een voorliefde voor klank. De procedé's die aan haar orkeststuk July '90 ten grondslag liggen zijn dan ook doelbewust ingeperkt. De klankmassa's in haar stuk gedragen zich als een soort kustbranding. Een dissonant, met kracht gepresenteerd akkoord ebt geleidelijk weg in langs elkaar schuivende, aandringende toonherhalingen, en op het ogenblik dat er een consonante samenklank bereikt wordt klapt er een nieuwe akkoordgolf om. Het stuk heeft wel iets, in zijn doordachte consistentie, al deden afwerking en instrumentatie van het geheel – in de radio-weergave althans – wat grofkorrelig aan.

Tristan Keuris – in nagenoeg alle opzichten tegengesteld aan Hoenderdos – heeft iets met Mahler. Zijn Symphonic Variations, eveneens uitgevoerd door het Radio Filharmonisch Orkest onder Lucas Vis, levert, in het bestek van een kwartier, een even gloedvolle als bondige samenvatting van de belangrijkste Mahler-karakteristieken. Dat Keuris er op een of andere manier in geslaagd is bij de confrontatie met zijn grote voorganger zijn eigen ego overeind te houden is een mirakel.

Ongrijpbaar

Een van de weinige componisten in dit overzicht die niet makkelijk met voorgangers of voorbeelden in verband gebracht kan worden is Diderik Wagenaar. Tessituur, zijn nieuwe compositie stelt helaas enigszins teleur, vooral vergeleken met zijn eerdere werk, ook al was de uitVoering door het Radio Kamer Orkest onder Ed Spanjaard fascinerend. Het stuk heeft het karakter van een studie in akkoorden en kleuren, opgehangen aan een enkele melodische lijn, die steeds herhaald wordt, maar door zijn onregelmatige ritmiek ongrijpbaar blijft.

Hoewel de economische, transparante instrumentatie en de uiterst zorgvuldige timing en harmonische opbouw het langzaam voorbijtrekkende weefsel een bijzondere lading verlenen en er gaandeweg wat meer begint te rimpelen, blijft het stuk toch te veel om zijn eigen as draaien. Een plotselinge, kortstondige ontsnapping naar een passage met gestoten akkoorden, gevolgd door een lijzige presentatie van de kapstok-melodie bewerken niet meer dan een anticlimax.

De staalkaart die de Nederlandse Muziekdagen het publiek heeft voorgehouden lijkt al met al, hoewel zeker niet minder rijkgeschakeerd, toch iets representatiever dan in voorgaande jaren. Dat ook de inmiddels 77-jarige Hans Henkemans vertegenwoordigd was met zijn vorig jaar voltooide Celloconcert, een niet baanbrekend, maar toch veerkrachtig werk, getuigt van de behoefte niet uitsluitend de waan van de dag te volgen.


© Frits van der Waa 2006