de Volkskrant van 11 maart 1991, Kunst, recensie
Monsterverbond levert respectabele Boris op
Boris Godoenov, opera van Moessorgski. Concertante uitvoering o.l.v. Hans Vonk. Muziekcentrum, Enschede.
De Boris, Michael Litmanov, had wel een waasje in zijn stem, maar bracht zijn partij met een
tragische waardigheid. Van het omvangrijke gezelschap dat vrijdag in het Enschedese Muziekcentrum
aantrad was Litmanov de enige echte Rus. Maar ook de andere zangers, de bojaren, tsarewitsjen, kaliki,
en mamoesjka's, die de inwendig verscheurde tsaar omringen, bereikten een grote mate van authenticiteit.
De concertante uitvoering van Moessorgski's Boris Godoenov vormde het sluitstuk van de
Oost-Europa Dagen, die zich twee weken lang in Enschede hebben afgespeeld.
Het programma omvatte muziek, film, dans, theater uit tal van landen ten oosten van de grenslijn die
formeel niet meer bestaat, maar in het cultureel bewustzijn kennelijk nog niet is
uitgewist. Het evenement was aanleiding voor de directeuren van het Conservatorium en het Muziekcentrum
ter plaatse om Twente tot "Euregio" uit te roepen.
Dit kolderwoord ten spijt ontsteeg het imposante uitwisselingsproject dat deze Boris heeft
voortgebracht het regionale volkomen. Het orkest werd gevormd door conservatoriumstudenten uit Enschede,
Groningen, Wroclaw (Polen) en het eens in West-Duitsland gelegen Detmold. De solisten kwamen, Litmanov
uitgezonderd, uit Nederland en Duitsland, waarbij de vertolkers der kleinere rollen wederom geleverd
waren door Detmold.
Voor het belangrijke koor-aandeel tekenden behalve conservatorium-contingenten uit Enschede en
Groningen ook het Stadsjongenskoor van Ohlenzaal en het Nederlands Concertkoor.
Onder Hans Vonk kwam dit monsterverbond, overigens terdege voorbereid door twee assistent-dirigenten,
tot een respectabele eenheid. Het optreden (dat gisteren in Groningen is herhaald) had een bescheiden
lengte, van minder dan drie uur, want het betrof de oer-versie van Boris nog zonder de
later toegevoegde derde acte.
In deze versie is er voor de zangers, de hoofdrolvertolker uitgezonderd, weinig ruimte om echt het
diepe in te gaan een van de redenen waarom Moessorgski de opera later heeft omgewerkt. Toch waren
de bijdragen van Hebe Dijkstra (min en herbergierster), Jan Alofs (Pimen) en vooral van de jonge tenor
Thomas Ströäckens (Grigori) bijzonder welluidend.
Lieuwe Visser zette de dronkenschap van de monnik Varlaam wat overdreven neer, maar tenor Hans
Hermann Jansen als de dwaas, de joerodivy, legde in zijn bescheiden, maar essentiële rol een
navrant mengsel van pathos en naïviteit.
Er viel dus veel te genieten. Maar wat soms bij concertante opera-uitvoeringen gerealiseerd wordt
een beeldende felheid kwam niet echt tot stand. Er waren momenten die kernachtigheid ontbeerden,
waar zangers te neutraal bleven, of waar de koor- of orkestmachinerie niet slagvaardig reageerde op
Vonks nauwkeurig ingetrapte gaspedaal.
Aan de bezielde intenties, aan de uitstekende prestatie van dit grotendeels nog niet geheel volleerde
muzikantenleger, en aán de slotsom dat dit een alleszins geslaagd project is geweest mag dat natuurlijk
geen afbreuk doen.
© Frits van der Waa 2006