de Volkskrant van 19 april 1991, Kunst, recensie
Chailly diept Mahler verder uit, maar
overtuigt nog niet
Haydn en Mahler, door het Koninklijk Concertgebouworkest, Jard van Nes en Siegfried Jerusalem, o.l.v.
Riccardo Chailly. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Amsterdam, 19/4. Radio 4:
24 april, 20.00 uur.
Aan de aarde ontspruit, voortdurend, het nieuwe leven. Maar in de aarde gaapt ook het graf.
De tegenstelling tussen leven en dood, daar gaat het om in Mahlers Das Lied van der Erde, een
conflict dat een des te schrijnender uitwerking kreeg doordat de componist wist dat hij niet lang meer
te leven had. Geen bypass, geen dotter-behandeling voor Mahler in 1907.
Zo'n stuk, een synthese van liedercyclus en symfonie, doe je niet zo maar even. Dirigent Riccardo
Chailly was de inspanning dan ook aan te zien, toen woensdag het laatste, berustende (maar net niet
volledig opgeloste) C-groot-akkoord verklonken was.
Zo te horen is Chailly in een half jaar tijd een stuk dichter bij de kern van het werk gekomen dan
hij in september was, toen hij het voor het eerst met het Concertgebouworkest uitvoerde. Het element
van reserve, die ik me van dat optreden herinner, is teruggeweken ten gunste van meer souplesse en
betrokkenheid.
Hij krijgt daarbij veel steun van tenor Siegfried Jerusalem, een zanger die de expressiviteit van de
tekst zwaarder laat wegen dan de hier en daar schier onmogelijke opgave om boven het
orkest uit te brullen.
Hoewel Jerusalem niet de technische problemen heeft waar Göösta Winbergh vorig jaar mee
worstelde, was ook zijn aandeel niet geheel bevredigend. Een wat miezerig geluid, onderin het register,
en een zweem van beslagenheid over het hele spectrum, duiden op beginnende slijtage, de sluipsloop die
bij de schaarse en dus overvraagde kwaliteitstenoren steeds op de loer ligt. Het
vloeiende, naar mezzo neigende altgeluid van Jard van Nes daarentegen is glansrijker dan ooit.
De innerlijke tweespalt, zeg maar de existentiële twijfel van Das Lied von der Erde uit
zich niet alleen in grote sfeercontrasten tussen de verschillende delen, maar ook in ambivalente
stemmingen binnen die liederen zelf. Onder wild levensgenot en dronkenschap gaat vertwijfeling schuil,
vredigheid verbergt weemoed en nostalgie, achter vrolijkheid klinkt ironie. Absoluut is alleen de
berusting die aan het slot van het werk bereikt wordt.
Het is een enorme opgave om al die samenhangende tegenstrijdigheden met elkaar te verzoenen en
tegelijkertijd tegen elkaar af te zetten. Chailly slaagt daar maar ten dele in. Waar de contrasten
elkaar in een dramatisch betoog opvolgen boekt hij zeer goede resultaten.
Waar echter de dubbelzinnigheid hevig, maar onderhuids is, zoals in het eerste lied, Das
Trinklied vom Jammer der Erde, of in het derde, Von der Jugend, komt ze evenals vorig jaar
minder uit de verf.
Hoewel de klankverhoudingen en -versmeltingen die Chailly uit het orkest haalt meer Mahleriaanse
allure hebben dan een half jaar terug zou je je een geluidsbeeld met meer diepte, meer perspectief
wensen.
En dat is domweg een kwestie van het aanscherpen van dynamische gradaties. Want deze uitvoering
dringt maar zelden diep door in het areaal tussen mezzo-forte en pianississimo (dat tussen
spreek- en fluistersterkte).
Maar ja, dat is ook wel een hachelijke onderneming in deze zaal, de mooiste, maar tevens de meest
volgehoeste van heel Nederland. Denk na elke alinea van dit verslag een regeltje zetfouten-gruis, dan
weerspiegelt het deze Mahler-uitvoering een stuk natuurgetrouwer.
© Frits van der Waa 2006