de Volkskrant van 7 maart 1992, Kunst, recensie
Indrukwekkende eenvoud in opera-fossiel Mitridate
Mitridate, Rè di Ponto, van W.A. Mozart, door de Nederlandse Opera o.l.v. Pierre Audi en
Hartmut Haenchen. Muziektheater, Amsterdam. Herhaling: t/m 1 april.
Voor de opera Mitridate begint, klatert er een regengordijn uit het plafond. In de tweede
akte brandt er voor op het speelvlak een gasvlammetje. Aha, nu krijgt ook die eenzame rots wat meer
betekenis. De vier elementen. Water, vuur, aarde benieuwd hoe Pierre Audi (regie) en Michael
Simon (decor) de lucht gaan uitbeelden.
Zowaar, in de derde akte zweeft er een kolossale molensteen boven de zangers, opgehangen aan een
soort spaghettislierten. Gewichtloos, in de lucht. Maar tegen die tijd is het idee dat er in
Mitridate alleen maar gebakken lucht verkocht wordt verdwenen. Weggevaagd. Door trillende
lucht, door muziek.
Mitridate is Mozarts eerste heuse opera. In 1770 had hij voor het muziektheater alleen
nog maar hij was veertien! een Singspiel en een komische opera gecomponeerd. Wat
de stad Milaan van hem verlangde was een opera seria.
Opera seria: het fossiel dat na anderhalve eeuw resteerde van wat bij Monteverdi begonnen
was als een vitale, flexibele vorm van muziektheater. Het genre was slechts nog het voertuig van
bewonderde solisten, die veel noten op hun zang hadden.
Er mocht dus niets fout gaan. Mozart kreeg het libretto voor zijn neus en ging
aan het werk. Ongetwijfeld keek zijn liefhebbende doch strenge vader Leopold over zijn schouder mee.
Als er boven Mitridate niet de naam van Mozart stond had niemand er ooit nog van vernomen.
Het is geen meesterwerk in zijn soort, en dat soort is nu, ruim tweehonderd jaar later, toch al
problematisch. De eenvormige afwisseling van recitatieven en aria's is moeilijk te pruimen. Bovendien
zijn er altijd rollen weggelegd voor castraatzangers, en die zijn er niet meer.
Gewapend met die kennis, en met in het achterhoofd de recente uitspraak van de Raad voor de Kunst
dat bij de Nederlandse Opera "het aantrekken van decorbouwers meer aandacht lijkt te krijgen dan de
werving van zangers" gaan we niet zonder scepsis het eerste bedrijf van Mitridate in.
Dat is wat te verwachten was: knap vervelend. En het lijkt er op dat de Raad voor de Kunst het
bij het rechte eind had: het decor is sober, maar fraai, met een enigszins gekanteld, de zaal in
wijzend speelvlak; maar de zangers? Ja, natuurlijk is er Hein Meens, onze eigen Hein Meens, die
altijd een belangrijke bijrol mag zingen en dat altijd prachtig doet. Ook is er de Duitse altus
Jochen Kowalsky, soepel en vloeiend in de castraatpartij (Farnace) die hem toegedacht is. Bij de
anderen klinkt het stroef, en de eerste aria van Mitridate (de Amerikaanse tenor Bruce Ford) is om
te schrikken, zo bleek en bibberend.
Maar het ergste is die saaie, plichtmatige muziek. Het Nederlands Kamer Orkest en dirigent Hartmut
Haenchen brengen er nog enige zwier in. Veel helpt het niet.
Met nog drie uur voor de boeg is er veel tijd om over de intrige na te denken. Geen driehoeks-
maar een vierkantsverhouding dit keer. Drie mannen, Koning Mitridate en zijn twee zoons, willen
dezelfde vrouw, Aspasia. Een van de zoons, Sifare, is rechtschapen en wint dan ook Aspasia's gunst. De
andere zoon, Farnace, is een kwaaie. Vader Mitridates, een hardvochtige intrigant, trouwens ook. Het
eind van het liedje is dat hij ze alle drie om zeep wil helpen. Maar dan komen de Romeinen, Mitridate
rijgt zich aan zijn eigen zwaard en vergeeft iedereen, zelfs Farnace, die inmiddels berouw heeft
gekregen.
Het eind van de eerste akte is in zicht, en dan, opeens, breekt de zon door. Alexandra Coku, de
versmade verloofde van Farnace, knalt helaas onevenredig hard uit de topnoten en zal dat tot het eind
van de voorstelling blijven doen, maar die aria, die mag er zijn.
De verrassingen houden aan: wat voor Mozart zo te horen eerst alleen maar dode letters waren, begint
tot leven te komen. Het slaat over op de zangers. Vooral Susan Patterson stijgt tot grote hoogten,
wanneer ze Aspasia's innerlijke tweestrijd doet vlammen. Kowalsky en Meens blijven gewoon mooi
zingen. Bruce Ford weet de bibber uit te bannen. Wrok, argwaan, heroïïek, dat ligt hem goed.
Richard Croft transponeert de castraatpartij van de brave broer Sifare naar tenorhoogte, handhaaft
daarbij een innemend vocaal niveau, en acteert met grote toewijding. Toch biedt hij een vreemde
aanblik, want hij zingt consequent met zijn ogen dicht.
De musici in de bak slagen er niet voortdurend in recht te doen aan Mozarts toenemende souplesse. De
orkestklank is niet erg rijk geschakeerd, en Haenchens energie ten spijt raakt af en toe de vaart er
even uit. Dat ligt trouwens ook aan het veertienjarige genie, dat hier en daar nog heel stuurs en
onbeholpen te werk gaat.
Maar ook al is Mitridate in muzikaal opzicht niet helemaal van de bovenste plank, wat
opera-intendant Audi als regisseur laat zien kan nauwelijks overtroffen worden. Net als in zijn
enscenering van Monteverdi's Ritorno d'Ulisse is alles hier van een indrukwekkende eenvoud en
directheid. Met simpele gebaren een aanraking, een uitgestoken hand ontneemt hij de
gestileerde vorm zijn stijfheid. Meesterlijk is Aspasia's gifbeker-scène, waarin Patterson tot
op het laatste ogenblik blind blijft voor haar redder Sifare. En net als in Ulisse veroorlooft
Audi zich op het beslissende moment van de opera één coup de théatre, die
in al die spaarzaamheid buitengewoon effectief is.
Mitridate blijft een opera seria; het blijft een jeugdwerk; en het blijft een lange
zit. Maar het blijft desondanks verrassend hoezeer de componist, het drama, de zangers en de
regisseur naar elkaar toe groeien en geleidelijk alle hindernissen weten te overwinnen.
© Frits van der Waa 2006