de Volkskrant van 24-02-1995, Pagina 9, Kunst, recensie
Onvoorwaardelijke overgave: Omzwervingen van Schönberg
Ensemble voorbeeldig te boek gesteld
IN ZEKERE zin heeft het Schönberg Ensemble in twintig jaar tijd een
hele eeuw muziekgeschiedenis doorgemaakt. Die geschiedenis begint in Wenen,
gaat verder in Amerika, en eindigt, na de glasnost, met de ontdekking van de
Russische muziek. Hier is het ook dat de tijdslijnen elkaar snijden, want dat
laatste stuk muziekgeschiedenis is mede door het ensemble zelf geschreven.
Het spreekt vanzelf dat het gezelschap in de loop van die twintig jaar ook
andere plaatsen heeft verkend dan deze drie centra, in zijn onophoudelijk
Zoeken naar het ongehoorde. Zo luidt de titel van het jubileumboek - een
perfecte kenschets van de exploraties die in 1974 een aanvang namen, toen
altviolist Henk Guittart en Reinbert de Leeuw met een groep jonge musici van
het Koninklijk Conservatorium een uitvoering van Schönbergs Pierrot
lunaire op touw zetten.
Het voor jubileumboeken zo kenmerkende lovend gebabbel is in Zoeken naar het
ongehoorde volstrekt vermeden. Voorzover opgesomd wordt, gebeurt dat in de
bijna zestig pagina's omvattende lijst van gespeelde stukken, uitgevoerde
programma's, lp's en cd's. De geschiedenis die in de daaraan voorafgaande
honderdveertig pagina's wordt geschreven is pas in tweede instantie die van
het ensemble, maar allereerst die van een tijdsgewricht waarin het
muziekleven, en vermoedelijk ook de manier waarop over muziek wordt
nagedacht, ingrijpend is veranderd. Nadat samensteller Peter Peters deze
context en de onmisbare feitelijkheden in het eerste hoofdstuk even bondig
als helder heeft weergegeven, krijgt de verdere geschiedschrijving zijn
beslag in de vorm van getuigenissen, analyses en essays - waarbij steeds de
muziek, of beter nog: de waarheid achter de noten de hoofdrol speelt.
Aan Reinbert de Leeuw, die andere, even belangrijke hoofdrolspeler, zijn
vanzelfsprekend enige veelzeggende bladzijden gewijd. Louis Andriessens
bijdrage, een soort van chronicle of a friendship, is alleen door zijn
anekdotiek al zeer lezenswaardig. Maar de observaties van Erik Voermans gaan
dieper. Terecht beschrijft hij De Leeuws grote orkestwerk Abschied
(gecomponeerd in 1974, het jaar waarin het Schönberg Ensemble werd
opgericht) als diens belangrijkste stuk. 'Het gaat om het zelfportret van een
componist die ontdekt dat hij eigenlijk geen componist is', aldus Voermans,
'maar het liefst in de huid van andere, door hem bewonderde componisten zou
willen kruipen. Dit is naar mijn gevoel het geheim van de vertolker Reinbert
de Leeuw. Vanuit de drang naar volledige identificatie wordt hij de
componist, wordt hij, voor zover dat anatomisch mogelijk is, de muziek die
hij uitvoert.'
Voermans constateert dat Pierre Boulez, toch ook een gezaghebbend vertolker
van de componisten uit de Tweede Weense School, in dit opzicht de mindere is
van De Leeuw. 'Bij het Schönberg Ensemble is geen enkele
terughoudendheid te bespeuren. Er is uitsluitend iets wat je
Onvoorwaardelijke Overgave zou moeten noemen - inclusief de pathetische
bijklank.' Maar deze beschrijving maakt bij Voermans slechts deel uit van een
eigen zoektocht naar muzikale waarheden, die zich concentreert op het
probleem van het Sprechgesang dat Schönberg in Pierrot lunaire
voorschrijft, aan de hand van een vergelijking tussen de vijf geregistreerde
versies van het werk.
Misschien hadden Peter Peters en Patrick van Deurzen zich ook beter tot
enkele sleutelwerken kunnen beperken bij hun bespreking van de Nederlandse
composities die in de loop der jaren voor het ensemble zijn geschreven. Ze
mogen alle vijftien de revue passeren, en hoewel daarmee de veelzijdigheid
van zowel het repertoire als het componeren hier te lande goed naar voren
komt, krijgt de beschrijving alleen al door het aantal stukken iets
plichtmatigs.
Jacques Kruithof heeft een met grote liefde geschreven essay bijgedragen over
het werk van Mauricio Kagel, een componist die zich ten enenmale onttrekt aan
de lijn die via New York van Wenen naar Moskou loopt, maar wiens werk
daardoor paradoxaal genoeg juist een essentiële plaats inneemt in het
repertoire van het ensemble. Niet voor niets heeft de mooiste van de door
zakelijk leider Rosita Wouda genoteerde impressies Kagel tot onderwerp.
In het voorlaatste hoofdstuk vallen geschiedschrijver en geschiedenismaker
samen in de persoon van Elmer Schönberger, immers zo goed als de
ontdekker van de 'echte' nieuwe, tegen de Sovjetverdrukking in gecomponeerde
Russische muziek. In twintig pagina's brengt hij de wonderlijke archipel van
geïsoleerde geestverwanten in kaart, met als leidraad het stuk
Jestjò raz k gipoteze van Aleksandr Knaifel, waarvan hij de
wordingsgeschiedenis van de genese tot de première heeft meegemaakt.
Bij al zijn fascinatie voor deze 'ongehoorde' muziek weet hij een zekere
distantie te bewaren ten opzichte van de hang naar zweverigheid die haar
scheppers kenmerkt.
Dit leesgenot wordt nog verhoogd door de onberispelijke vormgeving van het
boek. Voetnoten en repertoirelijsten zijn niet weggemoffeld in kleine
lettertjes, wat het belang van deze onderdelen benadrukt. Daar staat
tegenover dat het aandeel van het Schönberg Kwartet, dat zich vier jaar
geleden na onmin losmaakte van het Ensemble, juist heel zuinig wordt
behandeld. Dat het zelfs niet in het register is opgenomen, heeft iets van
een summiere wanklank, verzwegen maar toch voelbaar tussen al het moois.
Zoeken naar het ongehoorde - 20 jaar Schönberg Ensemble. Onder redactie
van Peter Peters met bijdragen van Louis Andriessen, Patrick van Deurzen,
Jacques Kruithof, Reinbert de Leeuw, Elmer Schönberger, Erik Voermans en
Rosita Wouda. International Theatre & Film Books, É 27,50.
© Frits van der Waa 2006