de Volkskrant van 24-03-1995, Pagina 9, Kunst, recensie
Mengelbergs kachelpook en het kleed van goudbrokaat
Mahler-manifestatie balanceert
op de rand van idolatrie
VIER KEER bracht Gustav Mahler een bezoek aan Amsterdam. Tussen 1903
en 1909 was hij er in totaal zevenendertig dagen te gast, de aankomst- en
vertrekdata meegerekend. Hij leidde het Concertgebouworkest in de Nederlandse
premières van zes van zijn symfonieën, de Kindertotenlieder, Das
klagende Lied en nog enkele andere werken.
Het was het begin van wat na zijn dood in 1911 al snel zou uitgroeien tot een
cultus, met Willem Mengelberg, de chef-dirigent van het Concertgebouworkest
als hogepriester. Een ware heiligenverering, waarin elke Mahler-uitvoering
een sacraal karakter aankleeft en elk krabbeltje van Mahler, sterker, alles
wat maar enigszins met zijn muziek, sterker nog, alles wat maar enigszins met
die cultus zelf te maken heeft, tot een soort reliek is verheven. Die indruk
krijg je althans bij een bezoek aan de tentoonstelling Mahler in Amsterdam,
die tot 11 juni te zien is in het Amsterdamse Gemeentearchief.
Naast documenten van onmiskenbaar historisch belang, zoals de door Mahler
zelf geannoteerde partituren, en imponerende objecten als het klein formaat
kachelpook waarmee Mengelberg het orkest naar zijn hand zette, zijn hier
zelfs het blanco briefpapier en briefkaartjes van het in 1920 gehouden
Mahlerfeest onze aandacht waardig gekeurd. In een aparte vitrine staan de
eigentijdse trivia voor de volgende Mahlertentoontelling al klaar: een
T-shirt, penningen, snuisterijen, en een fles cognac die zich slechts van een
gewone onderscheidt door een ternauwernood waarneembaar Mahler-stickertje.
Voor een archivaris zal de vraag onbegrijpelijk zijn, maar hij rijst
onontkoombaar: hoe ver kun je gaan met het bewaren van prullaria?
Soortgelijke vragen dringen zich op bij lezing van het bij deze gelegenheid
uitgebrachte boek-annex-cd, Mahler in Amsterdam - van Mengelberg tot Chailly.
Waar verzandt de speurtocht naar de-mens-achter-de-muziek in een moeras van
idolatrie? Waar eindigt het bijeenbrengen van relevante informatie en begint
het blindstaren op ditjes en datjes? De geschiedenis is een aaneenschakeling
van feiten. Het omgekeerde is niet noodzakelijk waar.
Het boek is fraai uitgevoerd, en bevat mooie kijkplaatjes, die merendeels ook te
zien zijn op de tentoonstelling. De tien auteurs hebben zich onder redactie
van Johan Giskes de moeite getroost het boek rijkelijk te voorzien van
voetnoten. Het voornaamste probleem is dat het onderwerp al uitentreure
behandeld is in de talloze publikaties over de geschiedenis van de
Mahlertraditie en het Concertgebouworkest. Het is het eindeloos weer
geboekstaafde verhaal over het Gebouw; over het Orkest; over Mengelberg, die
de muziek van Mahler door dik en dun verdedigde en Amsterdam tot een uniek
Mahler-bolwerk maakte, maar daar in de jaren 1940-'45 zonder slag of stoot
een streep door zette; over de erkenning die Mahlers oeuvre nadien wereldwijd
deelachtig werd, maar waarbij Amsterdam altijd haantje de voorste bleef, dank
zij het onvolprezen Concertgebouworkest en zijn leiders, Eduard van Beinum,
Bernard Haitink en Riccardo Chailly.
Daarmee is niet gezegd dat de historische inventaris volledig perspectiefloos
is. Zo is het interessant om na te lezen welke redenen meespeelden toen het
Concertgebouworkest in 1920 het grote Mahler Feest op touw zette dat nu, 75
jaar na dato, nog eens wordt overgedaan, wat weer de directe aanleiding is
tot het verschijnen van dit boek.
Het Feest van 1920 was in de eerste plaats een bekroning van de campagne die
Mengelberg sinds 1903, maar vooral in de negen jaar na Mahlers dood, voor
diens muziek gevoerd had (tussen 1911 en 1919 gaf hij alleen in Amsterdam al
106 concerten met werk van Mahler). De integrale uitvoering van Mahlers
symfonische muziek was bovenal een artistieke daad, zoiets als het voltooien
van een complete Multatuli-editie, zij het dan beduidend actueler. Maar er
was meer: het was een hulde aan Mengelberg, die een kwart eeuw voor het
orkest stond. Het was ook een symbool van internationale verzoening, na de
Eerste Wereldoorlog. En de ruchtbaarheid die internationaal aan het festival
werd gegeven moest bovendien definitief bevestigen dat Amsterdam voor Mahler
was wat Bayreuth voor Wagner betekende.
Het perspectief mogen we zelf aanbrengen. Want waarin verschilt het
aanstaande Mahlerfeest met dat van 75 jaar geleden? De kwaliteit van Mahlers
muziek hoeft allang niet meer aangetoond te worden, terwijl de sportieve
krachttoer die Mengelberg en het orkest in hun eentje leverden nu is
uitgesmeerd over een veelvoud aan orkesten en dirigenten. Krachtiger dan
voorheen klinkt ditmaal het tempelmotief: het zeker stellen van de status van
het Concertgebouw en zijn orkest als Mahler-marktleider - op de achtergrond
begeleid door een Fernorchester van glimmende schijfjes dat ping ping doet.
Dit alles wordt met Mahler in Amsterdam op wetenschappelijke wijze
bewierookt, waarbij de archivarische toonzetting echter voornamelijk een
indruk van overcompleetheid wekt. Het is natuurlijk leuk om te weten dat
Mahler een liefhebber van Multatuli was, maar zou ook maar één
mens daardoor met andere oren naar zijn muziek gaan luisteren? En wat een
diepe symboliek gaat er schuil achter de opsomming van hetgeen Mengelberg na
het grote Mahler Feest zoal in ontvangst mocht nemen: een kleed van oud
goudbrokaat om over de vleugel in zijn kamer te leggen; drie medailles met de
bustes van Mahler en Mengelberg, in goud, zilver en brons; een zilveren
plaquette van de stad Frankfurt en een oorkonde; en een bronzen plaat, met
daarboven twee bronzen plaquettes met de koppen van Mahler en Mengelberg.
Waarna Mengelberg 'alle medewerkenden bedankte en hun een
herinneringsmedaille aanbood'.
Oef! Dan is die kachelpook veelzeggender.
Eigenlijk weten alleen de twee journalisten in het auteursgezelschap te
ontstijgen aan het opdissen van feitenmateriaal en citaten. Katja Reichenfeld
geeft in haar hoofdstuk over de periode-Haitink een heldere uiteenzetting
over diens ontwikkeling en wijze van musiceren, terwijl Chailly, in een
ietwat defensief getint gesprek met Roland de Beer, zelf vertelt over zijn
verstandhouding met het orkest en de muziek van Mahler. Dat is ten minste
informatie waar ook een luisteraar misschien iets aan heeft. Het zijn deze
beide hoofdstukken die recht doen aan de mengvorm van deze uitgave. Want net
zoals de tentoonstelling in het Gemeentearchief een alleszins belangwekkend
luisterprogramma omvat, wordt het boek gecompleteerd met een in de kaft
ingebouwde cd, die de treffendste illustraties van het boek bevat.
Beeldender nog dan de 'echte' muziek zijn de opnamen van een repetitie onder
Haitink uit de jaren zestig, die er om vragen meer dan eens beluisterd te
worden, omdat ze 'de luisterende dirigent', zoals Reichenfeld hem typeert, en
de manier waarop hij de muziek gaandeweg 'modelleert' zo perfect
karakteriseren. Zijn verstoord: 'Hè, waar is dat pianissimo nou
gebleven?', alsof het ergens onder een lessenaar gerold is, is nagenoeg
onvergetelijk.
Het fragment uit de era-Mengelberg, het slotdeel van de Vierde met Jo Vincent
als solist, laat vanonder een patina van ruis en onvoldragen opnametechniek
toch overtuigend horen wat Mengelberg teweeg wist te brengen bij het orkest.
De registratie van twee delen uit Das Lied von der Erde, schitterend gezongen
door Ernst Haefliger en Nan Merriman, en met een krachtige, geciseleerde
interpretatie van Van Beinum, stamt uit 1956 maar is volstrekt actueel.
Chailly is vertegenwoordigd met de vorig jaar opgenomen Finale van de Zevende
Symfonie, echt een kolfje naar zijn hand, waarin hij zijn steeds groter
wordend meesterschap aantoont. Maar de 25 jaar oude Haitink-opname van het
eerste deel uit de Vijfde Symfonie steekt daar toch weer met kop en schouders
bovenuit.
Al maakt de collectieve geloofshysterie, waartoe de zorgvuldig geregisseerde
aandacht voor het Mahler Feest ongetwijfeld zal leiden, het evenement er niet
aanlokkelijker op, wat de componist in 1903 aan zijn vrouw schreef lijkt nog
steeds van kracht: 'Die musikalische Kultur in diesem Lande ist stupend'
Johan Giskes (red.): Mahler in Amsterdam - van Mengelberg tot Chailly. THOTH,
Bussum/Gemeentearchief Amsterdam, É 59,50.
© Frits van der Waa 2006