de Volkskrant van 06-12-2001, Pagina K23, Kunst Katern, Recensie
Gedachtefout
Zoals de christelijke cultuur doortrokken is van joodse elementen, zo is ook het antisemitisme er nauwelijks uit weg te denken.
De Belgische onderzoeker Frans C. Lemaire (zelf niet joods) zet haarfijn op een rijtje wat er al dan niet joods is aan componisten en muziek. Wagner is natuurlijk de boosdoener.
Totalitaire regimes hebben altijd problemen met muziek als een van de machtigste voortbrengselen van de menselijke geest. De belangstelling die de Nazi's voor muziek aan de dag legden was wel heel maniakaal. Al in 1938 richtten ze een tentoonstelling Entartete Musik in, die alle in hun ogen verwerpelijke muzieksoorten belichtte. Tijdens de oorlogsjaren hield een speciale organisatie, de Sonderstab Musik, zich bezig met de systematische plundering van muzikantenbezitten, en er verschenen verscheidene edities van het Lexicon der Juden in der Musik, waarin al openlijk werd gezinspeeld op het feit dat nieuwe herdrukken op een dag niet meer nodig zouden zijn.
Dat macabere handboek heeft na meer dan een halve eeuw wonderlijk genoeg een pendant gekregen in de gedaante van Le destin juif et la musique, waarin de Belgische onderzoeker Frans C. Lemaire (zelf niet joods) haarfijn op een rijtje zet wat er al dan niet joods is aan componisten en muziek. Met recht komt de muziek in de titel op de tweede plaats, want hoewel het boek bol staat van opsommingen, biografieën en andere gegevens wordt over de muziek zelf maar heel weinig gezegd.
Dat is niet zo vreemd, want het begrip 'joodse muziek' blijkt buitengewoon wazig, aangezien de joodse componisten en musici eeuwenlang over heel Europa verspreid hebben geleefd en er zo een voortdurende kruisbestuiving heeft plaatsgevonden. Uiteraard zijn er wel typisch joodse muzieksoorten, zoals de liturgische gezangen en de klezmer-muziek. Maar Lemaires blikveld reikt veel verder. Zo kan hij bladzijden lang doorgaan over componisten die psalmteksten op muziek gezet hebben, van Sweelinck tot Stravinsky. Die teksten zijn oorspronkelijk joods, dat is natuurlijk waar, net als het Oude Testament trouwens (aanleiding voor een uitvoerige paragraaf over de bijbelse opera's van Händel).
Het is duidelijk dat de afbakening van het onderwerp de auteur enige moeite heeft gekost. Door de thematische benadering die hij heeft gekozen schiet het boek aanvankelijk als een jojo door de eeuwen heen en weer. Pas op bladzijde 200 belandt het discours in rustiger vaarwater met het hoofdstuk Muziek en antisemitisme en wordt duidelijk waar het boek echt over gaat, namelijk over de eeuwenlange discriminatie en de rassenhaat die zelfs nog na de Tweede Wereldoorlog voortwoekert, waarbij de muziek - of juister gezegd het muziekleven - als spiegel dient.
Zoals de christelijke cultuur doortrokken is van joodse elementen, zo is ook het antisemitisme er nauwelijks uit weg te denken. Met een zin als 'Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen' die de evangelist Matthaeus het Joodse volk in de mond legt, is het al mis - zeker in het licht van de geschiedenis. Bach, die deze zin vanzelfsprekend in de Mattheus Passie op muziek gezet heeft, wordt echter door Lemaire van blaam gezuiverd.
De echte boosdoener in musicis is natuurlijk de componist Richard Wagner, die met zijn geschrift Das Judentum in der Musik uit 1850 flink wat materiaal aandroeg waarmee de Nazi's later voort konden: joodse componisten zouden niet in staat zijn tot het scheppen van 'ware kunst' en als ze al kwaliteit leverden was het allemaal jatwerk en imitatie. Lemaire wijdt ruim zestig bladzijden aan Wagner, beduidend meer dan het daaropvolgende hoofdstuk over Mendelssohn telt. Begrijpelijk overigens, want Mendelssohn is nu bij uitstek een on-joodse joodse componist.
Zulke dingen maken dit boek moeizaam. Want per saldo maakt het dezelfde gedachtefout als de Nazi's, namelijk dat iemands afkomst altijd bepalend zou zijn voor wat hij maakt (het is al erg genoeg wanneer ze bepaalt wat hij meemaakt). Dat Steve Reich, die in 1981 terugkeerde naar zijn roots en de psalmcompositie Tehillim schreef, een joodse componist van joodse muziek is, staat buiten kijf, maar met Gustav Mahler bijvoorbeeld is er een probleem. 'De joodse identiteit van Mahlers muziek is tegelijkertijd overduidelijk en ongrijpbaar', noteert Lemaire. Voor dat soort wijsheid hoef je geen boek van 600 pagina's aan te schaffen.
Maar het relaas over het systematisch doodzwijgen van het belaste verleden, dat na de oorlog opgeld deed in Duitsland en ook in de katholieke kerk, maakt opeens de actualiteit, en daarmee de noodzaak van een boek als dit duidelijk. Inmiddels is de auteur overgegaan op een geo- en biografische invalshoek, waarbij de reis van Oostenrijk via Polen, Rusland en Amerika naar Israël leidt. Vanzelfsprekend is er uitvoerig aandacht voor Arnold Schönberg, alsmede voor de Rus Dmitri Sjostakowitsj, die zich ook in zijn muziek identificeerde met het joodse volk. Lemaires reciet is nuchter en objectief van toon, maar soms schemert er een hinderlijke gelijkhebberigheid doorheen, zoals wanneer hij uitlegt wat voor teksten Penderecki had moeten kiezen voor zijn aan de slachtoffers van Auschwitz opgedragen Dies Irae (al is die titel zeker gruwelijk misplaatst).
Echt meeslepend leesvoer is het niet, maar het boek biedt wel een zo grote stortvloed aan gegevens dat je mag aannemen dat het overzicht compleet is. Met één uitzondering dan, want van Nederlandse muziek of musici wordt met uitzondering van Willem Mengelberg niet gerept. Terwijl wij toch ook een Johnny & Jones en een Leo Smit hebben, en niet te vergeten een bloeiende productie van Anne Frank-cantates en Etty Hillesum-symfonieën.
Frans C. Lemaire: Le destin juif et la musique - trois mille ans d'histoire. Fayard, Ä 30,-.
© Frits van der Waa 2006