Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant van 31-01-2002, Pagina K19, Kunst katern, Recensie

Bostridge brengt hartstochtelijke Janácek

Janácek: The Diary of One who Disappeared / Piano Works door Ian Bostridge, Ruby Philogene en Thomas Adès. EMI.

Zápisník zmizelého, bij ons beter bekend als Tagebuch eines Verschollenen stamt uit 1919, uit die laatste scheppingsfase van Janácek, waarin al wat hij componeerde in het teken stond van de vlammende liefde die hij had opgevat voor de veel jongere Kamila Stösslová. De liedercyclus is nog net geen opera, want behalve een mannelijke hoofdpersoon schrijft Janácek ook een vrouwelijke tegenstem voor, en een koortje van drie dames dat een magische muziek ten gehore brengt.

Het verhaal is simpel genoeg: de hoofdpersoon, op deze cd vertolkt door Ian Bostridge, komt een zigeunermeisje tegen, valt voor haar bekoringen, en besluit alles voor haar op te offeren.

Janácek heeft nooit geweten wie de auteur was van de teksten, die in 1916 verschenen in een Tsjechisch dagblad, en zogenaamd van de hand waren van een 'verdwenen boerenzoon'. Pas vijf jaar geleden is ontdekt dat de Moravische dichter Ozef Kalda (1871-1921) de werkelijke auteur was. Hoe het ook zij, de muziek waartoe deze teksten Janácek hebben geïnspireerd, is buitengewoon krachtig, vol hartstocht en abrupte stemmingswisselingen.

De werkelijke ster - naast Bostridge - is niet mezzo Ruby Philogene (met alle respect), maar Thomas Adès, bekend als componist, die een eersterangs begeleider blijkt. Zijn uitvoering van ruim twintig pianostukken uit Janáceks oeuvre is dan ook beduidend meer dan een opvullertje.

Berlioz: Les Nuits d'été, La Mort de Cléop’tre e.a. door Véronique Gens en het Orchestre de l'Opéra National de Lyon o.l.v. Louis Langrée. Virgin Classics.

Véronique Gens is haar sopraancarrière vijftien jaar geleden begonnen als zangeres van barokmuziek in de gelederen van William Christie. Haar benadering van Berlioz is dan ook vrij van de vocale walm en galm die je bij zangeressen van traditioneler snit soms aantreft. Wat niet betekent dat het bij haar schort aan expressiviteit - integendeel.

Haar registratie van een aantal van Berlioz' vocale werken maakt weer eens duidelijk wat een verbluffende originaliteit en orkestrale toverkunst de componist in huis had. Juist een bescheiden geïnstrumenteerd werk als de liedcyclus Les nuits d'été ritselt van de originele vondsten en kleurencombinaties, waar ook Gens een fijn oor voor heeft, getuige haar soms volmaakt met de orkestklank mengende inzetten.

Zeer fraai, maar spectaculairder is de cantate La mort de Cléopâtre waarmee Berlioz als 26-jarige meedong naar de Prix de Rome. Hij kreeg hem niet: het werk bevatte te veel excentriciteiten. In onze oren valt het enorm mee: de ouverture is weliswaar stormachtig, maar het vervolg is eerder fel dramatisch dan rabiaat modern. Gens is prachtig in deze twintig minuten durende zelfmoordscène, die bij vlagen doet denken aan Dido's Lament, maar ook heel andere registers aanspreekt. Vooral het slot, waarin ze haar stem omkleurt naar een Marlene Dietrich-achtige heesheid, is fascinerend. De drie extra liederen zijn daarna niet zo nodig meer, al zet het Operaorkest van Lyon ook daar zijn beste beentje voor.

Carl Maria von Weber: Der Freischütz. WDR Rundfunkchor Köln, Cappella Coloniensis des WDR en solisten o.l.v. Bruno Weil. DHM.

Der Freischütz, de opera waarmee Carl Maria von Weber in 1821 zijn naam onsterfelijk maakte, is een Singspiel. Dat wil zeggen dat er zowel gesproken dialogen als gezongen scènes zijn, net als bij de hieruit voortgekomen operette. De moeilijkheid van dit genre - en speciaal bij een plaatopname - is dat de spreekvaardigheid van zangers nog wel eens tenenkrommend wil uitvallen.

Dirigent Bruno Weil heeft daar een originele oplossing voor bedacht: hij heeft de schrijver Steffen Kopetzky nieuwe verbindende teksten laten schrijven voor één spreker. En aangezien er één personage in de opera voorkomt dat niet zingt lag het voor de hand die partij in de mond te leggen van Samiel, de Duivel.

Die opzet werkt, al moet je van tijd tot tijd wel de korte samenvatting raadplegen om het verhaal te begrijpen. Weils registratie, een coproductie met de WDR, is ook bijzonder door de historiserende benadering. Darmsnaren en de natuurhoorns verlenen een speciale gloed aan deze uitvoering. De zangersploeg is niet geheel evenwichtig van samenstelling. Christoph Prégardien is uitstekend op dreef als de jager Max, maar zijn tegenspeelster Agathe (Petra-Maria Schnitzer) steekt wat pips af naast de extraverte Johanna Stojkovic in de rol van Ännchen.

Von Weber bouwde voort op het werk van Mozart, en de reminiscenties aan Die Zauberflöte zijn dan ook menigvuldig. Maar in de griezelscène in de Wolfskloof steekt hij Berlioz op het punt van vindingrijkheid naar de kroon.


© Frits van der Waa 2006