Tetzlaff groots in het kleine
Een weekeind met Christian Tetzlaff.
2 en 3 april, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 11/4, 20.02 uur.
Tijdens de mini-festivals die het Concertgebouw onder het motto
Een weekeind met... organiseert geeft de muzikant die in het
zonnetje wordt gezet gewoonlijk ook een openbare masterclass.
Dit aardige gebruik is na het optreden van violist Christian Tetzlaff wel
aan enige heroverweging toe. Tetzlaff bekommert zich namelijk helemaal
niet om het publiek. Hij praat zacht en binnensmonds, en illustreert zijn
gesproken instructies bovendien vrijwel gelijktijdig met klinkende
voorbeelden op zijn viool - die dan door het knoopsgatmicrofoontje op
volle kracht de zaal worden ingeslingerd.
De jonge violisten Cecilia Bernardini en Michael Waterman zullen er
ongetwijfeld wat van hebben opgestoken, maar de geluidstechnicus moet er
grijze haren van hebben gekregen, en het publiek werd er al met al niet
veel wijzer van. Je zou toch iets meer redenaarstalent verwachten van een
domineeszoon - want dat is de 38-jarige Tetzlaff. Het is verleidelijk ook
zijn overige eigenschappen toe te schrijven aan zijn afkomst.
Er zijn maar weinig musici die zo ernstig, ingetogen en gewetensvol te
werk gaan. En er zijn ook maar weinig musici die - hoe kortstondig ook -
zo dicht bij de hemel komen.
Curieus genoeg is dat altijd in passages die bijna onder de gehoordrempel
duiken - het fluisteren zit ook de musicus Tetzlaff diep in het bloed, maar
als hij zich van zijn instrument bedient is hij wél volkomen verstaanbaar.
Zo ontsloot hij in nauw samenspel met pianist Lars Vogt de geheimen van
Brahms' eerste twee vioolsonates, door iedere neiging tot epateren uit de
weg te gaan en de nadruk te leggen op een warme, fluwelen klank en subtiele
nuances. Hoewel hij bij vlagen stevig durft uit te pakken, uit zijn
grootsheid zich vooral in het kleine gebaar.
Getuige zijn programmakeus hoort muziek uit de twintigste eeuw - althans
de eerste helft daarvan - er helemaal bij voor Tetzlaff. Samen met zijn
echtgenote, klarinettiste Diemut Schneider, maakte hij het Adagio
uit Bergs Kammerkonzert tot een belevenis. En in vioolsonates van
Bartók en Janácek legde hij een adembenemende rijkdom aan
kleur en expressie bloot, waarbij ook het felle, motorische aspect het
volle pond kreeg - al blijft deze violist wel altijd binnen de grenzen van
wat betamelijk is.
Alleen het Pianokwintet van Dvorák, waarmee het concert van
zondagavond besloot, ontbeerde die zuigende werking. Met zijn drie
gaststrijkers maakte Tetzlaff vooral stoere borstklopperige geluiden. De
enige die, teder fulminerend achter het klavier, de klank nog enige diepte
gaf was Lars Vogt - een uitermate belangwekkende muzikant, die vast en
zeker binnenkort ook eens carte blanche krijgt bij het Concertgebouw.
© Frits van der Waa 2006
|