Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Niet geplaatst artikel voor de Volkskrant, 12 januari 2008

 

Supersonische soesmuziek

Werk van Stockhausen, door het Asko/Schönberg Ensemble o.l.v. Stefan Asbury. 10 januari, Muziekgebouw, Amsterdam.

Als alles naar wens ging was Karlheinz Stockhausen de beminnelijkste, aardigste en dankbaarste componist die je je maar kon indenken. Nu gebeurde dat niet heel vaak, maar toch is het heel voorstelbaar dat de vorige maand overleden toondichter donderdag goedkeurend neerblikte op het Amsterdamse Muziekgebouw vanaf de ster Sirius, waar hij naar eigen overtuiging vandaan kwam.

Daar – in het Muziekgebouw – brachten het Asko- en het Schönberg Ensemble een hommage aan de man die bekend stond als een van de grootse vernieuwers van de twintigste-eeuwse muziek. Het leeuwendeel daarvan bestond uit het dertig jaar oude Michaels Reise um die Erde, een van de eerste werken die Stockhausen componeerde voor zijn weekvullende operacyclus Licht.

Midden op het podium was een trapje aangebracht, dat fungeerde als de Erde, waaromheen Michael, vertolkt door trompettist Marco Blaauw, zijn reis maakte. Daaromheen zetelden de overige musici, die overigens ruimtelijk werden uitgestuurd door de zaal, wat een licht vervreemdend effect teweegbracht. Trombones morden van tijd tot indrukwekkend terwijl Blaauw steeds een van de dempertjes waarmee hij omgord was ter hand nam en telkens nieuwe kleuren tevoorschijn toverde. Keulen, New York, Japan, Bali, India en Centraal Afrika passeerden zo in vogelvlucht – zonder dat er van bovenaf veel verschil waarneembaar was.

Twee klarinettisten (Michel Marang en Fie Schouten) brachten meer leven in de brouwerij. Eendrachtig huppelden ze rond op het ritme van de klaterende en schaterende loopjes die ze getweeën voortbrachten. Het ensemble mengde daaronder kleine roffeltjes, en gefluisterde smak- en plopgeluiden met de bastoon die voortdurend rondzoemde in de ondergrond. Trompet en contrabas wisselden knipogen uit in een geestig duetje, waarna de verschijning van een dame met bassethoorn (Erin Simmons) tot een langdurig gechoreografeerd duet met erotische boventonen leidde. Een hernieuwde entree van de twee koddige klarinettisten leidde het einde in van de supersonische soesmuziek.

Aan dit werk ging een stuk vooraf waarin te horen was dat Stockhausens faam steviger fundamenten heeft dan de alomvattende akoestische oersoep waaraan hij de laatste dertig jaar van zijn leven heeft gewijd. Het elektronische werk Gesang der Jünglinge uit 1956 heeft met zijn in stukken geknipt jongenssopraantje ook iets naïefs, maar ditmaal is het werkelijk ongerept, en wat Stockhausen hier met elektronische maracas, gefragmenteerde vloedgolven en gefilterde blokgolven tot stand brengt heeft een rijkdom aan contrasten en een perspectivische reikwijdte die zijn latere werk node ontbeert.


© Frits van der Waa 2008