Supersonische soesmuziek
Werk van Stockhausen, door het Asko/Schönberg Ensemble o.l.v. Stefan Asbury. 10 januari,
Muziekgebouw, Amsterdam.
Als alles naar wens ging was Karlheinz Stockhausen de beminnelijkste, aardigste en dankbaarste
componist die je je maar kon indenken. Nu gebeurde dat niet heel vaak, maar toch is het heel voorstelbaar
dat de vorige maand overleden toondichter donderdag goedkeurend neerblikte op het Amsterdamse
Muziekgebouw vanaf de ster Sirius, waar hij naar eigen overtuiging vandaan kwam.
Daar in het Muziekgebouw brachten het Asko- en het Schönberg Ensemble een hommage
aan de man die bekend stond als een van de grootse vernieuwers van de twintigste-eeuwse muziek. Het
leeuwendeel daarvan bestond uit het dertig jaar oude Michaels Reise um die Erde, een van de eerste
werken die Stockhausen componeerde voor zijn weekvullende operacyclus Licht.
Midden op het podium was een trapje aangebracht, dat fungeerde als de Erde, waaromheen Michael,
vertolkt door trompettist Marco Blaauw, zijn reis maakte. Daaromheen zetelden de overige musici, die
overigens ruimtelijk werden uitgestuurd door de zaal, wat een licht vervreemdend effect
teweegbracht. Trombones morden van tijd tot indrukwekkend terwijl Blaauw steeds een van de dempertjes
waarmee hij omgord was ter hand nam en telkens nieuwe kleuren tevoorschijn toverde. Keulen, New York,
Japan, Bali, India en Centraal Afrika passeerden zo in vogelvlucht zonder dat er van bovenaf veel
verschil waarneembaar was.
Twee klarinettisten (Michel Marang en Fie Schouten) brachten meer leven in de brouwerij. Eendrachtig
huppelden ze rond op het ritme van de klaterende en schaterende loopjes die ze getweeën voortbrachten.
Het ensemble mengde daaronder kleine roffeltjes, en gefluisterde smak- en plopgeluiden met de bastoon die
voortdurend rondzoemde in de ondergrond. Trompet en contrabas wisselden knipogen uit in een geestig
duetje, waarna de verschijning van een dame met bassethoorn (Erin Simmons) tot een langdurig
gechoreografeerd duet met erotische boventonen leidde. Een hernieuwde entree van de twee koddige
klarinettisten leidde het einde in van de supersonische soesmuziek.
Aan dit werk ging een stuk vooraf waarin te horen was dat Stockhausens faam steviger fundamenten
heeft dan de alomvattende akoestische oersoep waaraan hij de laatste dertig jaar van zijn leven heeft
gewijd. Het elektronische werk Gesang der Jünglinge uit 1956 heeft met zijn in stukken
geknipt jongenssopraantje ook iets naïefs, maar ditmaal is het werkelijk ongerept, en wat Stockhausen
hier met elektronische maracas, gefragmenteerde vloedgolven en gefilterde blokgolven tot stand brengt
heeft een rijkdom aan contrasten en een perspectivische reikwijdte die zijn latere werk node ontbeert.
© Frits van der Waa 2008