de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 5 februari 2009 (pagina 14)
Schönberg is naast Bach extra stekelig
Bach en Schönberg, Nederlands Kamerkoor o.l.v. Peter Dijkstra. 3 februari Musis Sacrum Arnhem.
Herh.: Alkmaar (5), Amsterdam (6) en Den Haag (7/2). Radio 4: 11/2, 20 uur.
Hoewel componist Arnold Schönberg meende dat de door hem ontwikkelde twaalftoonstechniek de dominante
positie van de Duitse muziek voor een eeuw had veiliggesteld, laat de hitgevoeligheid van zijn werk nog
altijd te wensen over. Schönberg geldt als moeilijk en is dat doodgewoon ook. Dat komt door de
geringe redundantie van zijn compositiestijl. Schönberg zegt in zijn muziek nooit iets twee keer op
dezelfde manier, en dat maakt dat je als luisteraar voortdurend alert moet blijven.
Het Nederlands Kamerkoor heeft nu een ideale setting voor Schönbergs muziek gevonden. Het is een
programma waarin vier motetten van Bach de hoofdmoot vormen dat wil zeggen, op het eerste gezicht.
In de praktijk is het Schönberg die de centrale positie bekleedt, zelfs al nemen zijn drie
a-cappella-werken nog geen dertig procent van het concert in beslag.
Hoewel in het Arnhemse Musis Sacrum elk stuk na afloop werd overgenomen door de ruisende adem van de
zaalventilatie, kwam de kloeke klank van het Nederlands Kamerkoor er toch goed tot zijn recht. In de
Bach-motetten krijgt het koor een bescheiden continuo-ondersteuning van organist Siebe Henstra en celliste
Lucia Swarts. Het werk van Bach is uiteraard standaardrepertoire voor het NKK. Onder aanvoering van
Peter Dijkstra, die ook dit optreden leidt, heeft het koor alle zes motetten meermalen uitgevoerd en
ook op cd gezet. Dit is ook het gedeelte waarin af en toe een spoortje routine binnen lijkt te sluipen.
Hoewel de kwaliteit van het Kamerkoor uniek is, heeft het weleens beter in zijn tenoren gezeten:
vooral in die regionen zijn snelle figuurtjes soms behept met een zekere wazigheid. De vier motetten
krijgen met dat al glorieus gestalte.
Het contrast met Schönbergs muziek is groot. Vooral zijn laatste voltooide werk, De Profundis
uit 1950, doet direct na Bachs Komm, Jesu, komm extra stekelig en weerbarstig aan, met zijn
mengeling van gezongen en gesproken tekst en het niet erg toegankelijke Hebreeuws.
Toch heeft het werk van Schönberg, met zijn contrapuntische technieken en verborgen canons, een diep
innerlijke verwantschap met dat van Bach. In Dreimal tausend Jahre, dat wegens zijn geringe lengte
twee keer wordt gezongen, is dat verband al duidelijker, door de ongeforceerde manier waarop Schönberg
lijnen combineert tot wonderlijk schurende harmonieën. En in het als laatste gezongen Friede auf Erden
uit 1907, waarin Schönberg de grens naar de atonaliteit nog net niet overschrijdt, naderen Bach en
Schönberg elkaar onverwacht, wat nog duidelijker wordt door de kundige wijze waarop Dijkstra
taal en muziek tot één geheel boetseert.
© Frits van der Waa 2009