de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 8 juli 2010
Cellomeisje om u tegen te zeggen
Elgar, Dvorák, Respighi en Vasks. Sol Gabetta, Danish National Symphony Orchestra o.l.v. Mario Venzago. RCA (2 cd's).
In zijn in 1919 gecomponeerde Celloconcert lukt het Edward Elgar de sterke eigenschappen van de cello, die toch al geen zwakke kanten heeft, tot op het bot te benutten. Zowel voor het publiek als voor de solist is het een dankbaar stuk, met vlezige melodieën en een mooie opbouw in vier delen, die op het laatste na tastend openen en allengs ter zake komen.
Een kolfje naar de hand van de in 1981 in Argentinië geboren, maar nadien uitgesproken kosmopolitische celliste Sol Gabetta, die het werk samen met het Danish National Symphony Orchestra op de plaat heeft gezet. Haar uitvoering ademt kracht en volstrekte zelfverzekerdheid, zowel in de cantabile-lijnen als in de snaakse toonherhalingen van het scherzo en het aplomb van het slotdeel.
Van de drie aanvullende vroegere Elgar-composities is Sospiri de meest substantiële. De stukken van Dvorák en Respighi, die als verdere opvulling dienen, hebben als belangrijkste eigenschap dat ze makkelijk in het oor liggen.
Bij Gramata cellam (1978) van de Letse componist Peteris Vasks ligt dat anders, en het is dan ook niet onlogisch dat dit solostuk is ondergebracht op een apart schijfje. Na een uitgesproken schel en fel begin, vol dissonanten en stotterende ritmes, brengt het tweede deel rustiger vaarwater, en verrassend engelachtig gezang van Gabetta zelf, die hiermee eens te meer laat horen dat ze een cellomeisje is om u tegen te zeggen. *)
Vivaldi: Cello Sonatas. Roel Dieltiens, Ensemble Explorations. Etcetera.
In weinig componistenoeuvres is de liefde voor het lage zo manifest als in dat van Antonio Vivaldi. De Vlaamse cellist Roel Dieltiens en zijn Ensemble Explorations, die zich toeleggen op historisch geïnformeerde uitvoeringen, laten dat horen in vijf van Vivaldi's cellosonates, die aanmerkelijk meer van elkaar verschillen dan de jaargetijden in zijn beroemde vioolvierluik. De continuobegeleiding van het ensemble, met een barokgitaar, een twinkelend orgeltje en een kittelig klavecimbel, benadrukt die variëteit eens te meer. De orgelimprovisatie in de laatste sonate versterkt het Vivaldi-gevoel, wat helaas niet gezegd kan worden van het eveneens op eigen gezag toegevoegde gitaarliedje.
The Royal Wind Music: Flute-Heaven of the Gods. Lindoro.
Het klinkt aanvankelijk als een luxueus kabinetorgel, maar de klank en de articulatie zijn allesbehalve mechanisch. Het dertienkoppig ensemble The Royal Wind Music, aangevoerd door Paul Leenhouts, is een waar blokfluitorkest, dat zich op deze cd manifesteert in gedaantes die reiken van ranke soli en fijnzinnig kwartetspel tot blaaskoren met een wonderbaarlijk diepe sonoriteit. Zeg nooit meer dat de blokfluit een kinderachtig instrument is. De dertig gekozen stukken zijn wat kort van stof, maar vertonen mooie thematische verbanden, die reiken van Bach tot Sweelinck. En voor oplettende luisteraars zit er ook een vroege versie van het Wilhelmus tussen verstopt.
*) Een lezer was niet zo gecharmeerd van het woordgebruik in deze recensie:
Gelukkig denkt niet iedereen er zo over, getuige deze respons op
dit stuk uit 2001:
© Frits van der Waa 2010