Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 29 oktober 2012

Alleskunner

De invloedrijke en geëngageerde componist Hans Werner Henze (1926-2012) verkoos Italië boven vaderland Duitsland, maar stierf toch in Dresden. Zijn manco: niet kunnen kiezen.

Hans Werner Henze was een componist die er nooit helemaal bij hoorde. Sinds de dood van zijn collega Karlheinz Stockhausen was hij de nestor van de Duitse muziek, maar dat was dan toch vooral op basis van anciënniteit. Hij woonde dan ook al heel lang niet meer in Duitsland, waar hij zich in de jaren vijftig als communist en homoseksueel niet meer thuis voelde. Al in 1953 vestigde hij zich in Italië, 'een Noord-Duits contrapuntisch temperament, verplaatst naar het arioso Zuiden' in zijn eigen woorden. Die geestestoestand weerspiegelt zich ook in zijn muziek.

Toch stierf Henze in het Duitse Dresden. Hij was daar als composer-in-residence te gast bij de Semper-oper, ter gelegenheid van een opvoering van Das Vokaltuch der Kammersängerin Rosa Silber, een ballet dat hij in 1950 componeerde. Hoewel zijn gezondheid al een aantal jaren slecht was, kwam zijn dood toch onverwacht.

Henze werd op 1 juli 1926 geboren in Gütersloh. Zijn vader was een overtuigd nazi, die in 1943 sneuvelde aan het Oostfront. Ook Henze zelf zat korte tijd in het leger, maar werd al snel krijgsgevangen genomen door de Britten. Na de oorlog ontpopte hij zich tot een veelbelovend en productief componist. Hij nam deel aan de befaamde Darmstädter Ferienkurse, een broeinest van avantgardistische muziek, en bekeerde zich korte tijd tot de daar gepropageerde twaalftoons- en seriële technieken. Maar die weg was te smal voor Henze, die zich zeer bewust was van de cultuur waarin hij wortelde. En hij voelde zich aangetrokken door de beide tegenpolen die op dat moment bepalend waren voor de nieuwe muziek, Schönberg en Stravinsky. 'Geknecht door de één, betoverd door de ander, heb ik sindsdien voortdurend geprobeerd een dubbelleven te leiden, een contradictie, een innerlijk dualisme, en ik heb getracht daar esthetische consequenties uit te trekken', zei hij in 1996 in een lezing.

Die houding dreef hem als vanzelf in de richting van opera en muziektheater. Hij heeft tientallen muziekdramatische werken op zijn naam, waarvan Der Prinz von Homburg (1958) en The Bassarids (1964) de bekendste zijn. In de jaren zeventig was zijn engagement het meest uitgesproken, wat ook in zijn muziek tot uiting kwam. Hij ging verscheidene malen naar Cuba; zijn oratorium Das Floss der Medusa was geconcipieerd als een requiem voor Fidel Castro en leidde bij de première in 1968 tot een rel. Maar zijn omvangrijke oeuvre omvat ook handenvol kamermuziek en grote orkestwerken, waaronder tien symfonieën.

Henze was een belezen en bevlogen mens, die zich bewust was van de maatschappelijke functie van muziek. Zo is zijn opera Pollicino (Klein Duimpje) gecomponeerd voor een combinatie van professionele en amateurmusici. Hij was de mentor van diverse jongere componisten, zoals zijn landgenoot Jörg Widmann, de Brit Mark-Anthony Turnage en de Nederlander Robert Zuidam.

Henzes muziek is uitgesproken eclectisch en daardoor vaak wispelturig en overladen. In 1986 weigerden de musici van het Concertgebouworkest nog zijn Zevende Symfonie uit te voeren. Pas in 2000 kwam het ervan, onder Markus Stenz, een groot pleitbezorger van Henzes muziek. Maar de recensent van Trouw typeerde het werk als 'dikke depressieve klodders'. Dat was het probleem van Henze: hij kon alles, maar hij kon niet kiezen. Zijn blik reikte altijd verder, misschien verder dan hijzelf kon reiken.

Zoals hij het zei in 1975, zijn meest idealistische periode: 'Muziek kan misschien een vage schets opleveren van de utopie van de menselijke vrijheid, maar de vrijheid die wij bedoelen is groter dan haar surrogaat, het kunstwerk. Nodig is de verandering van de mens: het scheppen van de allergrootste kunstwerk der mensheid – de wereldrevolutie.'


© Frits van der Waa 2012