de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 10 februari 2014
Piemontesi tovert verhalende orkestsfeer uit zijn vleugel
Debussy en Beethoven/Liszt, door Francesco Piemontesi. 7/2, De Doelen, Rotterdam.
De piano geldt bij uitstek als een orkestraal instrument, maar toch is het bepaald ongebruikelijk om een hele Beethovensymfonie uit te voeren op een vleugel, zoals de Zwitsers-Italiaanse pianist Francesco Piemontesi zaterdag deed in de Rotterdamse Doelen. Toch was dat in de 19de eeuw heel gewoon. Pianobewerkingen waren in dat grammofoonloze tijdperk vaak de enige manier om orkestmuziek te leren kennen.
Piemontesi's optreden was de derde aflevering in de serie Virtuoze Pianotranscripties, die De Doelen programmeert als eerbetoon aan de twee jaar geleden overleden pianist Rian de Waal, die een levenslange passie koesterde voor dit genre.
Die passie wordt niet algemeen gedeeld, afgaande op de matige opkomst in de Rotterdamse kleine zaal. De relatieve onbekendheid van de 30-jarige pianist zal daarbij niet hebben geholpen. Toch heeft Piemontesi sinds hij zeven jaar geleden een derde plaats behaalde bij het Koningin Elisabethconcours een behoorlijk statuur als pianist.
Die bevestigde hij met een bloemrijke lezing van Debussy's eerste boek met Préludes. Daarin toonde hij zich een uitgesproken ingetogen speler, die een uitstekende techniek paart aan een scherp inzicht in zowel de gelaagde esthetiek als de sprankeling van Debussy's muziek. Bewonderenswaardig is het ultrapianissimo dat hij met minieme bewegingen van zijn rechterhand uit de toetsen veegt. Hoewel hij betrekkelijk veel pedaal gebruikt, is zijn klankgeving vrij sec, wat bij passages waar de noten erg schaars zijn, zoals het begin van de zesde prelude, over stapjes in de sneeuw, tot een zekere kaalheid leidt. Maar in de volgende, waar de westenwind tekeergaat, boetseert hij de klank dan weer tot woelige wolken.
Opvallend was dat Piemontesi ook de door Liszt gemaakte bewerking van Beethovens Pastorale bepaald geen standaardrepertoire uit het hoofd speelde. Opnieuw demonstreerde hij zijn verhalende vermogens en opnieuw waren er momenten waarop je wat minder proza en iets meer po‘zie zou wensen.
De kleurcontrasten uit de orkestversie kwamen in het eerste deel niet al te markant naar voren en ook de dromerige kabbelmuziek uit het tweede deel bleef aan de nuchtere kant. In het scherzo kreeg het tweede gedeelte van de boerendans juist weer een heel onstuimig tempo. Maar in het innige slotgezang, dat opklinkt na het door Liszt knap naar de piano omgezette onweer, waren massa, tint, doorgaande lijn en variatiekunst volmaakt in evenwicht.
© Frits van der Waa 2014