de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 6 mei 2014
Luisterrijk geheel met dreigende hellehond
La Troupe d'Orphée, van Charpentier e.a. door Opera2Day en Dutch Don't Dance Division, o.l.v. Serge van Veggel en Hernán Schvartzman. 3/5 Grote Kerk, Den Haag Herhaling aldaar t/m 7/5.
De Orpheus-mythe is in de operageschiedenis meermaals gebruikt en dat is geen wonder. Geen mooier verhaal over de macht van de muziek dan dat van de grote zanger die om zijn gestorven geliefde Euridice terug te winnen zelfs de god van het dodenrijk weet te vermurwen met zijn gezang.
Grote groene grasmatten, neergelegd op de stenen vloer van de Haagse Grote Kerk, verbeelden het arcadische landschap waar Euridice door een slang wordt gebeten en dan letterlijk onder de groene zoden wordt gelegd. Tijdens het changement worden al die matten omgekeerd en belanden we als vanzelf in de onderwereld.
Opera2Day, de stichting die sinds zeven jaar vanuit de marge een frisse wind door het operarepertoire laat waaien, heeft zich samen met de Dutch Dance Division en het Belgische ensemble Vox Luminis gebogen over La descente d'Orphée aux Enfers, omstreeks 1686 gecomponeerd door de Franse hofcomponist Marc-Antoine Charpentier.
Omdat het een erg kort operaatje is, hebben regisseur Serge van Veggel en dirigent Hernán Schvartzman het uitgebreid met extra muziek van Charpentier en anderen, en met een proloog waarin de zangers zich voordoen als een 17de-eeuws gezelschap van rondtrekkende komedianten. Dat laatste is geen goed idee. Er is niets leuks aan zangers die zogenaamd spontaan allerlei snaaksheden uitkramen. Het is theater van het soort dat het Festival Oude Muziek jarenlang een slechte naam op operagebied heeft bezorgd. Het is, zeker voor bezoekers op leeftijd, geen pretje om tijdens die flauwekul ruim een uur te moeten rondhangen in een kerk zonder zitplaatsen.
Maar daar staat wel wat tegenover. Want Opera2Day heeft naast een team van geweldige jonge zangers en dansers ook een fraai, gedeeltelijk uit oude rotten bestaand barokensemble bijeengebracht. Gamba's, violen, blokfluiten, orgel, klavecimbel en een luit leveren een zoetvloeiende ondergrond voor de al even oorstrelende klanken van de zangers, onder wie vooral Reinoud van Mechelen, met zijn even soepele als krachtige tenorgeluid, eruit springt als Orphée. Ook Sophie Junker als Euridice en Geoffroy Buffière als de blinde Pluton schitteren in hun substanti‘le solopartijen.
Maar het is toch vooral de manier waarop de verschillende disciplines vervlochten zijn die La Troupe d'Orphée, zoals de voorstelling heet, luisterrijk maakt. De musici zijn doorkneed in de stijl van de Franse barokmuziek, met haar lustig om de maatstrepen dansende ritmes. De dansers verbeelden de herders en de gekwelde zielen met gratie en zetten ook nog een overtuigende slang en een dreigende hellehond neer.
En de manier waarop Van Veggel de ruimte gebruikt, is uitgesproken inventief, met als hoogtepunt het moment dat het achterdoek valt en zich tijdens een flambouwenballet een vergezicht door de Grote Kerk ontvouwt, met een lange catwalk waarover Orpheus en Euridice ten slotte hun tocht naar de bovenwereld ondernemen.
Het fatale moment dat Orpheus omkijkt en zijn beminde voorgoed verliest, is vreemd genoeg niet op muziek gezet door Charpentier, maar is er in deze vormgeving niet minder theatraal om.
© Frits van der Waa 2014