Een iets gewijzigde Engelse vertaling is verschenen in Key Notes, september 1995
"Te kort of te lang, dat interesseert me heel erg"
De gecomponeerde stilte van Jan van de Putte
Een enorme bladzijde, waarop niets anders staat dan hoe diezelfde
bladzijde omgeslagen moet worden. Een maat rust, met daarboven
een fermate en de instructie troppo lunga. Hoe paradoxaal het ook
klinkt om te beweren dat een componist met stilte componeert,
toch is dat is dat bij Jan van de Putte (35) wel degelijk het
geval. Niet dat dat zijn enige gereedschap is. Stilte wordt
immers pas veelzeggend als ze ergens op volgt of aan voorafgaat.
Maar zelfs datgene wat bij Van de Putte de stilte markeert hoeft
nog niet hoorbaar te zijn. Neem het begin van zijn grote werk
voor pauk solo, Om mij mijzelf met mijn aan mezelf en mezelf en
mijn eigen. De twee lange stiltes waarmee het werk opent worden
gescheiden door een felle slag op de pauk, die echter nét het vel
niet raakt.
Het werk van Van de Putte gaat dikwijls ver buiten de perken van
wat gewoonlijk wordt beschouwd als muziek. Het kruipt waar het
niet gaan kan, morrelt aan grenzen, betreedt soms het terrein van
de performance. Maar toch heeft ook het theatrale in zijn muziek
een muzikale, gecomponeerde lading. Het is muziek van een componist die
van meet af aan een volstrekt eigen idee in zijn
hoofd heeft gehad en dat, zonder concessies te doen, vrijwel geheel zelfstandig verder
heeft ontwikkeld.
Zo sober, zo somber als zijn muziek klinkt, zo onbeteugeld
en opgewekt laat de componist, gezeten achter zijn
Rotterdamse keukentafel, zijn gedachten en associaties de vrije
loop.
'Ik heb jarenlang gecomponeerd zonder dat er ooit iets uitgevoerd werd',
zegt hij. 'Dat vond ik niet belangrijk en dat vind
ik in essentie eigenlijk nog steeds. Ik weet zelfs nog dat ik een
soort spijt voelde toen er voor het eerst iets uitgevoerd werd
dat was In hora mortis, een groot stuk , het gevoel of ik
afscheid moest nemen van mijn werk. Ik heb het echt aan Klaas te
danken dat ik daar niet in ben blijven steken.'
Klaas de Vries, bij wie Van de Putte uiteindelijk terecht kwam
na niet geheel bevredigend verlopen muziekwetenschap en conservatoriumstudies,
wist zich aanvankelijk niet goed raad met zijn
nieuwe leerling: 'Toen hij in het begin bij me kwam dacht ik:
"Ja, dit staat zo ver van mijn bed, wat moet ik hier nu over
zeggen?"', zei hij enkele jaren terug in een NOS-radioprogramma.
'Uiteindelijk heb ik voornamelijk geprobeerd om het extreme van
zijn denken en van zijn muziek naar uitvoerbare proporties terug
te brengen.'
'Klaas heeft me als het ware de praktijk in geduwd', vindt Van
de Putte. 'Hij is ook de enige van wie ik echt iets geleerd heb.
Vooral praktisch denken, doorgaan, niet te lang dromen. En niet
te gedetailleerd zijn.'
Het heeft zijn vruchten afgeworpen. In hora mortis leverde Van
de Putte een derde plaats op bij het Rostrum of Composers,
benevens de aanmoedigingsprijs van het Amsterdamse Fonds voor de
Kunsten. Toch slaagt de componist er, ondanks de opgedane praktijkervaring,
niet altijd in het creatieve proces binnen de
geijkte perken te leiden. 'Mijn stukken zijn altijd gigantische
projecten', zegt hij. 'Ze komen eigenlijk nooit af. Vroeger zei
ik dat erbij, en dan werd het niet gespeeld. Tegenwoordig zeg ik
het er niet meer bij, en nu spelen ze het. Zo simpel zijn die
dingen.'
Van de Puttes werkenlijst bevat op dit moment welgeteld vijf
werken: een strijkkwartet, Essenz uit 1985 ('Daar sta ik al lang
niet meer achter'), In hora mortis voor mezzosopraan en orkest
('Dat maak ik nooit meer af, misschien als ik oud ben en geen
ideeën meer heb'), Es schweigt voor sopraan en ensemble ('Daar
moet nog een helft achteraan'), Terra voor orgel, en de reeds
genoemde pauksolo Om mij mijzelf [...], het enige werk dat geheel
voltooid is.
Af of niet, Van de Puttes muziek laat niet na indruk te maken, al is het alleen maar door
zijn radicaliteit. Es schweigt volhardt minutenlang in de
presentatie van één enkele toon. De spanning komt geheel voor
rekening van klankkleur, octaaftranspositie, articulatie en
timing. En de hysterische uitbarsting tegen het slot althans,
dat wat nu nog het slot is is een niet minder indrukwekkende
climax dan de kaalgeslagen pagina's waar een eenzame contrabas
een aantal ratelende col legnoricochets laat horen. Bij de
eerste uitvoering ging de bassist met zo'n ijver te werk, dat hij
zijn stok in tweeën sloeg, waarmee ook het
stuk zelf dramatisch aan spanning inboette. Het moge als bewijs gelden dat Van de Putte
de spanning in zijn composities, ondanks hun schijnbare zwaarwichtigheid, zo scherp
doseert dat ze tegelijk uitermate kwetsbaar is.
Van de Putte streeft er in de eerste plaats naar betekenis in
zijn muziek te leggen. Wat dat betreft is Mahler zijn grote
voorbeeld al is het nauwelijks terug te horen in zijn composities.
'De meest interessante betekenis is de betekenis die opgebouwd
wordt binnen een stuk', zegt hij. 'Dat speelt bij alle goede
muziek een rol. Daarbij gaat het erom hoe je dingen ten opzichte
van elkaar neerzet, zodat er binnen dat stuk een taal ontstaat.
Daarnaast heb je ook betekenis die je alleen aan de buitenkant
waarneemt wat je in de romantiek veel hebt, ook bij Mahler, dat
een gebaar een duidelijke kleur heeft doordat het ergens naar
verwijst. Maar wat dat betreft denk ik tamelijk klassiek, geloof
ik; ik wil over het algemeen dingen die echt zelfstandig werken
in een bepaalde context. En dat voer ik soms ook heel ver door,
in die zin dat ik daarmee kan bewijzen dat het materiaal volledig
onbelangrijk is. Dat het helemaal niet uitmaakt wat je gebruikt,
maar dat het er om gaat hoe je het gebruikt.
'Dat vind ik bijvoorbeeld bij Webern erg goed: alles is gewoon
altijd iets, iedere noot is een gebeurtenis. Bij heel veel
seriële muziek heb je dat niet meer, dat is toch een soort
vergruizing. Heel veel van die jaren vijftig, zestig-stukken
bestaan vooral uit materiaal genereren. En op een bepaald niveau
gaat het nog verder ik heb dat altijd met telefoonnummers: als
je een willekeurig telefoonnummer bekijkt zie je bijna altijd dat
er een soort idee achter zit, een structuur of een symmetrie of
zo. Dat is heel gevaarlijk, want het betekent dus wat je met
veel seriële muziek ook hebt dat je er altijd wel wat in kunt
horen. Dus die muziek bestaat bij gratie van de creativiteit van
de beschouwer. Daar word ik soms heel moe van, omdat je wilt dat
het materiaal iets gaat zeggen.
'Vandaar dat ik soms juist dingen gebruik die normaal helemaal
niks betekenen, maar doordat je het op een bepaalde manier
gebruikt een bijna mythische betekenis krijgen. Zoals het omslaan
van die bladzijden in de pauksolo. Ik wil iets hebben dat tussen
droom en werkelijkheid in zit. En 'droom' is dan de romantische
muziek en alles wat er aan voorafgaat. Als luisteraar kun je soms
even meegaan in de droom, en dan komt er ineens weer zoiets als
het omslaan van die bladzijden, waardoor je weer op een heel
andere manier gaat kijken. Het mooie is dat als je het heel vaak
doet, dan wordt die bladzijde een esthetisch object. De bladzijde
wordt onderdeel van de droom, dan krijg je een nieuwe wereld.'
Om mij mijzelf met mijn aan mezelf en mezelf en mijn eigen is zo
volstrekt toegesneden op de lijfelijke aanwezigheid van de
toehoorder dat zelfs een videoregistratie het stuk geen recht zal
kunnen doen. Zo bevat het stuk onder andere een lange passage (de
"nacht", in Van de Puttes woorden), waarin de zaal in het stikdonker
wordt gezet van waaruit onbestemde geluiden en tergende stiltes
de inmiddels tot het uiterste gespitste oren van het
publiek bereiken. De vraag doet zich voor in hoeverre zulke
muziek nog muziek is.
'Voor mij is het muziek, maar ik denk dat dat ook geen interessante vraag is',
pareert Van de Putte. 'Ik geloof dat dat mijn hele opvatting over het leven
is dat je dingen niet kan scheiden. Bij het componeren van die
pauksolo ben ik gewoon begonnen met noten, maar op een bepaald
moment is dat idee er in gekropen, en dat laat ik dan gewoon
gebeuren, omdat ik het gevoel hen dat het dan echt iets wordt.
Iets dat heel erg van mij is.
'Ik heb een tijd in een huis gewoond waar torren zaten, 's
nachts, dat was verschrikkelijk, dan deed je het licht uit, en
dan zat je echt te kijken of je iets hoorde. Je komt dan op een
bepaald moment op zo'n angstniveau dat je niet weet of je wat
hoort of niet. Dat zit ook in die nacht. Ik vind dat heel mooi,
dat dingen soms helemaal niks zijn en dan op een ander moment
ineens kunnen opblazen tot iets wat bijna te groot is.' Hij wijst
op een hoopje kleine belletjes dat op een tafeltje ligt. 'Die
belletjes, dat is een mooi voorbeeld. Ze liggen op de grond, de
paukenist doet er alleen maar een stapje op, af en toe, en daar
zet hij dan telkens de tijd mee stil. Dan is er weer een fermate,
hij wacht krabt een beetje aan het vel. Het is bijna een
melodie, ik kan het bijna voorzingen, Je moet het voelen als één
lange lijn, hoe groot de fermates ook zijn. En ineens, als in een ingeving, schopt hij die
belletjes weg, fortississimo. Een plotselinge mogelijkheid van het materiaal.'
Van de Putte probeert in zijn werk bloot te leggen wat er schuilgaat achter menselijk en
muzikaal gedrag in zijn ogen opnieuw twee aspecten van een en hetzelfde. Vandaar ook
zijn voorliefde voor het werk van Thomas Bernhard, wiens teksten ook ten grondslag liggen aan
Es schweigt en In hora mortis. 'Bernhard ontrafelt de kleine dingen
van het leven. Het is eigenlijk een heel romantische schrijver,
maar het gaat niet meer over heroïek of over goed en kwaad. Nee,
bij hem gaat het over jeuk, en over al die stiekeme dingen waar
het hele leven vol mee zit, maar waar niemand over praat. Hij
heeft ook van die zinnen die helemaal in de knoop zitten. Dat
heeft voor mij weer verband met muzikale taal: het idee dat er
heel veel beweging is, dat er steeds iets verandert, maar dat
uiteindelijk alles op zijn plek blijft. Dat is iets wat ik heel
vaak tegenkom in mijn werk. Maar als je iets wilt hebben dat
bijvoorbeeld verveling uitdrukt, iets dat te lang duurt (te kort
of te lang, dat interesseert me heel erg) is het niet interessant om
het op zo'n manier te doen dat het vervelend is. Het moet
iets blijven waar je in mee kan gaan. Ik vind het zelf heel
belangrijk of een stuk boeiend is of niet, of je het gevoel hebt
dat je ergens geweest bent als het voorbij is.'
In zijn meest recente werk, I am her Mouth, is de
componist hierin zeer overtuigend geslaagd. Deze 'opera voor een sopraan' werd in
december 1995 uitgevoerd door Ingrid Kappelle in de Rotterdamse Zaal De Unie, waar
Van de Putte een soort van composer in residence was. Ook in dit werk is sprake van een
leegte, maar het is een leegte die er om smeekt gevuld te worden. Anderhalf uur lang stelt
de sopraan, hakkelend en stamelend, pogingen in het werk om met behulp van de taal vat
op de wereld en op zichzelf te krijgen. Van de Putte heeft jaren met dit werk in zijn hoofd
gelopen. Hij betitelt het als een van zijn 'teveelstukken'.
'Je hebt twee dingen', verklaart hij zich nader. 'Te
weinig, dat is het wachten op dingen. En teveel is de euforie;
als je je heel erg goed voelt, en heel snel doorassocieert, wat
je ook kunt hebben in gesprekken. Ik vind dat een van de mooiste
emoties in het leven. De sopraansolo gaat heel erg over overdrijven; er staat een vrouw die niet uit haar woorden kan komen, die
zo veel tegelijkertijd wil vertellen dat het eigenlijk niet lukt.
De tekst is gebaseerd op Dostejevski's Herinneringen aan het
ondergrondse, een van mijn lievelingsboeken.'
Hij haalt een schetsblad uit zijn werkkamer. 'Er staat eigenlijk
alleen nog maar ritme', zegt hij. 'Dit is het moment dat ze gaat
tellen. Dat wordt een soort tic, ze kan er niet meer mee ophouden. Dat kent iedereen, denk ik, die neiging, het is een soort
doden van je angsten. Het gaat waanzinnig snel, het begint met
een, twee, en zo door tot twenty, en dan raakt ze verdwaald in
het tellen.' Hij leest voor, steeds geestdriftiger: 'Six thousand
thousands of hundred thousands! very expensive dat vind
ik ook mooi, opeens een heel andere betekenis aan een getal
everything, every one, everywhere, more, much more.'
De oorspronkelijke tekst van Dostojevski is op dat moment geheel op de achtergrond
verdwenen, maar toch is er voor Van de Putte een duidelijk verband: 'Het overdrevene dat
het hele stuk heeft, de soort van persoonlijkheid van die vrouw lijkt eigenlijk heel erg op
de persoonlijkheid die die man bij Dostojevski heeft. Het gaat op een gegeven moment zo
ver dat de sopraan zichzelf ook als mannelijk benoemt. Waardoor je nog meer dingen met
elkaar vermengt. En het gekke is: vanuit de realiteit bezien ben je met onwaarheid bezig,
maar vanuit de kunst en vanuit het leven bezien kom je juist dichter bij de waarheid.
Maar dat doe je natuurlijk niet door een tekst te nemen en daar noten onder te zetten.
Mij gaat het er juist om de essentie van de tekst op een muzikale manier voelbaar te
maken.'
Hij haalt het boek erbij. 'Dostojevski heeft het steeds over
2x2: "2x2=4, that's a formula. And 2x2=4 is no longer life, but
the beginning of death." Zo worden getallen vaak gebruikt. Men
heeft het nodig om de chaos aan te kunnen. Maar de chaos is het
leven. Het gaat mij er juist om getallen op een heel emotionele
manier te gebruiken. Dat je er bijna door vergiftigd wordt. En het is heel primair, iedereen kent het, je hoeft de betekenis niet in een
encyclopedie op te zoeken.'
"18/12/92. Paukvel als wang. De gekwelde (= man) poogt verzoening.
De geslagene (= pauk) geliefkoosd."
Als programmatoelichting bij Om mij mijzelf met mijn aan mezelf
en mezelf en mijn eigen bundelde Van de Putte een aantal schetsbladen, waarop
enigszins te volgen is hoe zich geleidelijk een
gedetailleerd notenbeeld losmaakt uit een schijnbaar onontwarbare
kluwen van noten en aantekeningen als "Groot kloppend hart", of
"weer vallend en opstaand als een grootse gehandicapte".
'Ik componeer eigenlijk altijd realtime', zegt hij, 'dat wil
zeggen dat ik altijd de tijd doormeet. Dan zit ik achter mijn
tafel en stel het me voor. Soms maak ik een plek wel tien keer,
tot ik weet, aan het gevoel dat ik in mijn hoofd heb: ja, nu zit
het goed. Dat zijn allemaal dingen die je niet kunt leren, je
kunt alleen maar iets voelen. Mijn muziek gaat ook heel erg over
ervaren.
'Het begint er meestal mee dat ik een idee heb, dikwijls maar
één dingetje, of een paar noten. Ik moet wel echt het gevoel
hebben dat het een goed idee is. En als dat zo is, is meestal
bijna het hele stuk er al de vorm en de soort van dingen die
moeten gebeuren. Tijdens het schrijven wordt het natuurlijk veel
preciezer, dat is logisch.
'De pauksolo was een eerste poging om iets met ritme te doen dat
niet alleen maar een variatie op een puls is wat je in veel
slagwerkstukken hebt, die zijn heel kwantitatief gedacht. Bij de
pauksolo ben ik uitgegaan van een van de meest kwalitatieve
ritmes, tjamtada tjamtada ,
eigenlijk een heel romantisch ritme,
iets uit de 19de eeuw, dat met Wagner en Bruckner te maken heeft.
Een heel beperkt gegeven, maar het heeft dat euforische, dat
bezetene. Ik wil ook een ritme wat wil heeft. Het heeft wel een
puls, maar het is een puls die voortdurend van gedachte verandert: steeds maar weer doorgaan, steeds anders, maar toch een
lijn er in.'
In april van dit jaar speelde Peter Adriaansz op het grote orgel
van de Rotterdamse Laurenskerk Van de Puttes meest recente
compositie, Terra. Andermaal ging het om een deel van een groter
geheel, en andermaal beperkte de componist zich niet tot de
gebruikelijke wijze van bespeling. Een wonderlijk discours vol
wapperende tonen en weeklagende chromatische seufzerfiguren
maakt geleidelijk plaats voor een extreme kaalslag, waarin naast
klingelende belletjes en slagen op een koebel ook
luide schrapende en stampende geluiden gemaakt worden, daar boven
in het orgel. 'Dat is nou echt Van de Putte', luidde het commentaar van mijn buurman,
een bekende muziekcriticus. 'Je
krijgt slaag.'
Van de Putte legt uit dat het eigenlijk de bedoeling is dat de
kerkklok die bij orgelconcerten steevast een ongevraagde duit
in het zakje doet opgenomen wordt in de compositie. 'Het
hoogtepunt van het stuk is het wachten op de kerkklok; het moet
zo getimed worden dat dat ongeveer om negen uur valt. Als het dan
zo ver is klinken er allemaal verschoven pulsen, waarvan de klok
natuurlijk de duidelijkste is. En ik wilde dan dat je als het
ware iets heel groots voorbij hoort lopen, met dreunende stappen.
Dat is een verloop in klank, het begint eerder in het stuk met
schuren over schuurpapier, verandert in gestamp en gaat dan over
in slagen van een hamer op hout.
'Ja, ik maak het mezelf wel moeilijk, maar het is niet anders.
Zo'n kerkklok, een bladzijde, dat is iets. Het is veel meer dan
het geluid, er zit een heel complex van betekenissen aan vast. En
het is heel primair, iedereen kent het. En daardoor kun je er een
betekenis in leggen die onder de gordel zit, die niemand kan
benoemen maar die iedereen voelt. En dat is wat ik met mijn
muziek wil.'
© Frits van der Waa 2007