Intensiteit kenmerkt cellospel
Bijlsma
Muziek van Beethoven, door Anner Bijlsma, cello, en Stanley
Hoogland, fortepiano. In: het Concertgebouw, Amsterdam.
Het slotakkoord is nog niet verklonken of Anner Bijlsma zwiept de
violoncello van zijn knie, het instrument lijkt haast te vallen,
maar nee, losjes blijft de klankkast tussen een paar gespreide
vingers hangen. Zo ontlaadt zich de opperste concentratie en
spankracht, die Bijlsma in iedere noot heeft weten te leggen.
Anner Bijlsma is de unieke cellovirtuoos die evengoed thuis is in
Barok en Romantiek als in het moderne repertoire, en (misschien
wel daardoor) als een eigenaardige zwerver nu eens hier, dan weer
daar opduikt in de Nederlandse muziekwereld. Dit seizoen brengt
hij onder auspiciën van het Nederlands Impresariaat een
eigen concertreeks. De serie, zes programma's waarin hij telkens
met andere musici en ander repertoire verschijnt, loopt in
Amsterdam en Utrecht; losse concerten daaruit gaan ook in een
aantal andere plaatsen.
In de derde aflevering van de reeks, een Beethoven-programma,
werkt Bijlsma samen met Stanley Hoogland, de pionier van de
fortepiano, die voorloper van de moderne vleugel.
In Beethovens tweede, derde en vijfde cellosonate, en de
variaties over Mozarts Bei Männer welche Liebe
fühlen laat het duo spiritueel en geconcentreerd
samenspel horen. De visuele tegenstelling die het koppel biedt is
daarmee in merkwaardige weerspraak: Hoogland, unverfroren
aan de Broadwood, tegenover de rusteloze, gedreven Bijlsma.
Bijlsma's esthetiek brengt risico's met zich mee. Door zijn
spaarzaam gebruik van het vibrato wordt zelfs de geringste
intonatie-afwijking hoorbaar, en bij zijn heftig bevechten van
een intense, warme toon vallen hier en daar klankspaanders. Maar
bij Bijlsma is zo'n ratelende vingerslag of zo'n over-robuuste
toonaanzet eerder een onderdeel van de interpretatie dan een
foutje, net zoals de soms nukkige en dwarse figuren in Beethovens
muziek een bijproduct zijn van het muzikale verhaal.
Het zijn vooral die weerbarstigheden die het goed doen op de
fortepiano, een museumstuk uit 1827. De heldere toon met zijn
scherpe en vooral in de hoogte ietwat kiezelige aanzet maakt een
deel als het Scherzo uit de Derde Sonate tot een
feestelijke rondedans om een pakketje voetzoekers. En ook de
zonderlinge harmonische schemer in het daaraan voorafgaande
Allegro krijgt iets fonkelends. Daarentegen leggen
lyrische adagio-passages de keerzijde van die klank bloot, die
droger en minder wollig is dan we gewend zijn van de moderne
concertvleugel.
Door een niet volkomen perfect werkend dempingsmechaniek klonken
bij dit concert sommige tonen langer door dan de bedoeling was,
wat sommige slotakkoorden een eigenaardig troebele kleur gaf.
Sommige luisteraars in de Amsterdamse Kleine Zaal leken daar wat
moeite mee te hebben. Ik niet. Alles heeft zijn prijs. Voor zo'n
geladen interpretatie hoor je iets over te hebben.
© Frits van der Waa 2006
|