Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

Niet geplaatst artikel voor de Volkskrant, 17 september 2001


Bonney en Pappano leveren nauwluisterend samenspel

Schumann, Debussy en Liszt, door Barbara Bonney en Antonio Pappano. 16 september, Concertgebouw, Amsterdam.

Of de Grote Zaal van het Concertgebouw nu de meest geschikte plek is om een intiem werk als Schumanns Dichterliebe ten gehore te brengen is de vraag, maar de manier waarop Barbara Bonney dat zondag deed was in elk geval onvolprezen. De Amerikaanse sopraan gaf het eerste concert in de serie Vocaal in de Grote Zaal, waarin dit seizoen zulke uiteenlopende zangers optreden als Angelika Kirchschlager, Renée Fleming, Andreas Scholl en Dawn Upshaw.
Bonney gaf Schumanns aaneenschakeling van muzikale miniaturen op een innemende wijze gestalte, met een scherp oor voor het nauwluisterende samenspel tussen tekst en muziek. Haar lyrische, klaarheldere sopraangeluid komt het best tot zijn recht in de meer ingetogen, quasi-naïeve onderdelen van de cyclus. Daar bereikt ze een innemende ongekunsteldheid - wat natuurlijk juist een heel grote kunst is. Maar ook de dramatiek van het Ich grolle nicht of het slotlied Die alten, bösen Lieder is ten volle aan haar besteed, al had ik de indruk dat ze in die grote Grote Zaal de forte-passages iets overdoseerde.
Bonney's begeleider, Antonio Pappano, had een even belangrijk aandeel in het welslagen van het concert. Pappano is van vele markten thuis. Hij combineert het artistiek directeurschap van de Brusselse Muntschouwburg met een carrière als dirigent, en is daarnaast een uitstekend pianist en vooral een exemplarisch begeleider. Dat bleek zowel in zijn stemmige Dichterliebe-accompagnementen als in het woeliger vaarwater waarin het duo zich na de pauze begaf met liederen van Debussy en Liszt.
Fascinerend waren vooral Debussy's Baudelaire-liederen, muziek met een grotere reikwijdte en rijkere schakeringen, die daardoor beter toegesneden is op de zaal. Ook hier is Bonney het meest innemend in de naturel gezongen, bescheiden gedeelten, maar toch was ook de wijze waarop ze de melodielijnen over Pappano's gevoileerde pianoklanken plooide van een grote allure. Een heel enkele maal verried een ietwat terneergedrukte toon dat het ook bij een top-sopraan niet allemaal vanzelf gaat.
Ook de Liszt-liederen waarmee het recital besloot bracht Bonney met een natuurlijke gratie en een gevoel voor opbouw dat ruimschoots opwoog tegen Liszts neiging tot tekstherkauwen. En de slotnoot van zijn Quand je dors - de ene toegift waartoe Bonney zich beperkte, vanwege de gebeurtenissen in Amerika - was werkelijk om stil van te worden.


© Frits van der Waa 2006