Bonney en Pappano leveren
nauwluisterend samenspel
Schumann, Debussy en Liszt, door Barbara Bonney en Antonio
Pappano. 16 september, Concertgebouw, Amsterdam.
Of de Grote Zaal van het Concertgebouw nu de meest geschikte plek
is om een intiem werk als Schumanns Dichterliebe ten
gehore te brengen is de vraag, maar de manier waarop Barbara
Bonney dat zondag deed was in elk geval onvolprezen. De
Amerikaanse sopraan gaf het eerste concert in de serie Vocaal
in de Grote Zaal, waarin dit seizoen zulke uiteenlopende
zangers optreden als Angelika Kirchschlager, Renée
Fleming,
Andreas Scholl en Dawn Upshaw.
Bonney gaf Schumanns aaneenschakeling van muzikale miniaturen op
een innemende wijze gestalte, met een scherp oor voor het
nauwluisterende samenspel tussen tekst en muziek. Haar lyrische,
klaarheldere sopraangeluid komt het best tot zijn recht in de
meer ingetogen, quasi-naïeve onderdelen van de cyclus. Daar
bereikt ze een innemende ongekunsteldheid - wat natuurlijk juist
een heel grote kunst is. Maar ook de dramatiek van het Ich
grolle nicht of het slotlied Die alten, bösen
Lieder is ten volle aan haar besteed, al had ik de indruk dat
ze in die grote Grote Zaal de forte-passages iets
overdoseerde.
Bonney's begeleider, Antonio Pappano, had een even belangrijk
aandeel in het welslagen van het concert. Pappano is van vele
markten thuis. Hij combineert het artistiek directeurschap van de
Brusselse Muntschouwburg met een carrière als dirigent, en
is daarnaast een uitstekend pianist en vooral een exemplarisch
begeleider. Dat bleek zowel in zijn stemmige
Dichterliebe-accompagnementen als in het woeliger
vaarwater waarin het duo zich na de pauze begaf met liederen van
Debussy en Liszt.
Fascinerend waren vooral Debussy's Baudelaire-liederen, muziek
met een grotere reikwijdte en rijkere schakeringen, die daardoor
beter toegesneden is op de zaal. Ook hier is Bonney het meest
innemend in de naturel gezongen, bescheiden gedeelten, maar toch
was ook de wijze waarop ze de melodielijnen over Pappano's
gevoileerde pianoklanken plooide van een grote allure. Een heel
enkele maal verried een ietwat terneergedrukte toon dat het ook
bij een top-sopraan niet allemaal vanzelf gaat.
Ook de Liszt-liederen waarmee het recital besloot bracht Bonney
met een natuurlijke gratie en een gevoel voor opbouw dat
ruimschoots opwoog tegen Liszts neiging tot tekstherkauwen. En de
slotnoot van zijn Quand je dors - de ene toegift waartoe
Bonney zich beperkte, vanwege de gebeurtenissen in Amerika - was
werkelijk om stil van te worden.
© Frits van der Waa 2006
|