Dit verhaal, Boy in Darkness, schreef Mervyn Peake
in 1955. Het werd in 1956 voor het eerst uitgegeven door Eyre & Spottiswood, samen met twee
andere verhalen van William Golding en John Wyndham, onder de titel
Sometime Never: Three Tales of Imagination. Het decor is aanvankelijk
overduidelijk dat van Gormenghast, en de hoofdpersoon, de Jongen, wordt door
Peake zelfs éénmaal - per ongeluk? - aangeduid als Titus.
Het boek is in 2000 verfilmd door de BBC. Ik heb die verfilming nooit gezien: als iemand
me daaraan kan helpen ben ik hem/haar buitengewoon dankbaar.
Nadat ik Gormenghast had vertaald, heb ik ook dit intrigerende verhaal vertaald, om het af te leren zogezegd.
Deze vertaling, waarvan hier een voorproefje, is niet gepubliceerd.
Geïnteresseerden stuur ik op aanvraag
graag een complete versie toe.
DOOR DUISTERNIS OMRINGD
De dagelijkse rituelen waren ten einde. De Jongen was totaal uitgeput. Het
protocol was voortgedenderd, als een doelloos voortrollende wagen, en had
het leven van alledag onder zijn wielen verbrijzeld en verpletterd.
Als heer van een met torens bezaaid gewest restte hem geen andere keus dan
de instructies op te volgen van degenen wier taak het was om hem met raad
en daad terzijde te staan. Om hem nu eens herwaarts, dan weer derwaarts te
sturen door de doolhof van zijn in schaduwen gehuld domein. Om dag in dag
schimmige plechtigheden te volvoeren waarvan de diepere betekenis sinds
lang was vergeten.
De Meester der Rituelen had hem de traditionele verjaardagsgeschenken
aangeboden op het traditionele gouden dienblad. Urenlang had hij aan de
oever van het door muggenzwermen geplaagde meer gezeten, terwijl een
eindeloze stoet van onderhorigen langs hem heen trok, tot aan hun knieën
in het water. Het was een ceremonie die zelfs het geduld van een lankmoedige
volwassene tot het uiterste op de proef zou hebben gesteld. Voor een kind
was het een regelrechte kwelling.
De afgelopen dag, zijn verjaardag, was het sluitstuk geweest van de twee
meest uitputtende dagen van het hele jaar. De eerste dag was heengegaan met
een lange voettocht over de steile flanken van een heuvel naar een boomgaard
waar hij het veertiende exemplaar van een groep essenbomen had moeten
planten - omdat hij de volgende dag immers veertien jaar zou worden. Het
was bepaald geen loze formaliteit geweest, want hij had zijn taak zonder
enige bijstand moeten verrichten, gehuld in een lange grijze mantel en een
hoed die leek op een narrenkap. Op de terugweg, tijdens het afdalen van de
steile heuvel, was hij gestruikeld, waarbij hij een gebutste knie en een
snee in zijn hand had opgelopen, en tegen de tijd dat hij eindelijk alleen
was in zijn kamertje, dat uitkeek op de met rode klinkers bestrate
binnenplaats, was hij dan ook vervuld geweest van gevoelens van wrevel en
verzet.
Maar nu, op de avond van de tweede dag, zijn verjaardag, die zo veel
stompzinnige plichtplegingen met zich had meegebracht dat de fysieke
vermoeidheid en de vele onsamenhangende indrukken hem deden duizelen, lag
hij op bed, met zijn ogen gesloten.
Na een poosje zo gelegen te hebben opende hij een van zijn ogen, als reactie
op iets wat klonk als het gefladder van een nachtvlinder bij het raam. Er
viel echter niets te zien - maar juist toen hij op het punt stond zijn ogen
weer te sluiten viel zijn blik op die ene vertrouwde, okerkleurige
schimmelvlek die zich als een eiland uitstrekte over het plafond.
Hij had al dikwijls liggen staren naar datzelfde schimmeleiland, met zijn
inhammen en zijn baaien; met zijn grillige kustlijn en die vreemde lange
landtong die het noordelijke massief met het zuidelijke verbond. Hij kende
elk detail van het smal toelopende schiereiland, dat overging in een reeks
steeds kleiner wordende eilandjes, als een snoer verkleurde kralen. Hij
kende de meren en de rivieren, en had menigmaal denkbeeldige schepen naar
een veilige ankerplaats in moeilijk toegankelijke havens geloodst, of ze
buitengaats gehouden als het getij hoog opliep, schommelend op de golven
van zijn geest, om koers te zetten naar nieuwe streken.
Maar vandaag was hij te slechtgeluimd om zich over te geven aan dagdromen en
het enige wat zijn blik gevangen hield was een vlieg die langzaam
rondscharrelde over het eiland.
Het lijkt wel een ontdekkingsreiziger, mompelde de Jongen in
zichzelf - en op datzelfde moment kwamen hem de gehate contouren van de berg
en de veertien stompzinnige essenbomen voor ogen, en de vermaledijde cadeaus
die hem waren aangeboden op het gouden blad, maar twaalf uur later weer
teruggebracht hadden moeten worden naar de ondergrondse opslagplaatsen, en
hij zag honderden bekende gezichten, die hem stuk voor stuk herinnerden aan
een of andere verplicht ritueel, zodat hij met zijn vuisten op het bed
trommelde, Nee! Nee! Nee! riep, en in snikken uitbarstte, totdat
de vlieg het schimmeleiland van oost naar west had overgestoken, en nu de
kustlijn volgde alsof ze geen zin had om zich op de open zee van het plafond
te wagen.
Hoewel de beslommeringen van de vlieg slechts een klein gedeelte van zijn
aandacht in beslag namen, vereenzelvigde dat deel van zijn geest zich zozeer
met het insect dat de Jongen zich gaandeweg bewust werd van het begrip
ontdekkingsreis - dat daarmee meer werd dan een woord of de
klank van een woord, en veeleer associaties opriep met eenzaamheid en
opstandigheid. En toen maakte opeens, voor het eerst, een dwingend besef
van verzet zich van hem meester, niet tegen één speciaal
persoon, maar tegen de eeuwige kringloop met zijn verstikkende symboliek.
Hij hunkerde ernaar (zo besefte hij nu) om zijn woede om te zetten in daden
- om zich te bevrijden van de kluisters van de vaste gebruiken; om een gooi
te doen naar de ultieme vrijheid - al was het maar voor één dag.
Eén dag. Eén glorieuze dag van verzet.
Een daad van verzet! Jazeker, dat was het. Stond hem werkelijk zo'n
doldriest plan voor ogen? Was hij de geloften vergeten die hij als kind had
gedaan, bij duizenden opeenvolgende plechtigheden? De vele eden van trouw
die hem met ketens van loyaliteit aan zijn ouderlijk huis bonden?
En tegelijkertijd klonk er die gefluisterde oproep, als een hete ademtocht
tussen zijn schouderbladen - een aansporing om zijn vleugels uit te slaan,
die alleen maar toenam in sterkte en intensiteit.
Het vervolg van dit verhaal is op
aanvraag verkrijgbaar.